[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Assen onder dagtekening 4 juli 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg. nr.: 02/1027 WAZ), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft bij schrijven van 15 september 2003 van verweer gediend.
Desverzocht heeft gedaagde bij brieven van 30 november 2004 en 17 februari 2005 een aantal stukken ingezonden.
Appellante heeft bij brief van 12 april 2005 (met bijlage) de gronden van het beroep toegelicht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 13 mei 2005, waar appellante, met schriftelijke kennisgeving, niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. L.G. van der Meer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in rubriek II van de aangevallen uitspraak, gelet op de gedingstukken met juistheid, heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat gedaagde bij het thans bestreden, op bezwaar genomen besluit van 31 oktober 2002 de intrekking per 28 juni 2002 heeft gehandhaafd van de aan appellante eerder ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% verleende uitkering.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat de door de verzekeringsarts K.J. Volders opgestelde en aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een reële weergave vormt van de bij appellante bestaande medische beperkingen. Ten aanzien van de door de arbeidsdeskundige J.W. Looijmans voorgehouden functies heeft de rechtbank geoordeeld dat deze passend zijn, omdat sprake is van lichte en neksparende arbeid zonder evidente tijdsdruk of hectische werkomstandigheden. De daaraan verbonden werkzaamheden kan appellante - dit in tegenstelling tot de maatgevende werkzaamheden in de bakkerij van haar en haar echtgenoot - gedurende acht uur per dag verrichten. Daarop heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten.
In hoger beroep heeft appellante grieven tegen de medische beoordeling aangevoerd, in die zin dat bij de selectie van voor haar geschikte functies onvoldoende rekening is gehouden met haar uit een whiplash voortvloeiende klachten, in het bijzonder concentratieverlies, vergeetachtigheid en energieafname. Voorts heeft zij aangevoerd dat te strikt de hand wordt gehouden aan de het begrip “objectief medisch vast te stellen”, nu immers niet meer kan worden volgehouden dat de klachten na een whiplash slechts sporadisch zouden voorkomen of dat niet met enige zekerheid kan worden vermoed wat die klachten zullen zijn.
Gedaagde heeft bij verweerschrift daaromtrent het volgende gesteld:
“Wij merken daartegen op dat het enkel stellen van een diagnose op zich niet mee kan brengen dat er sprake is van arbeidsongeschiktheid of bepaalde beperkingen. De wet schrijft immers voor dat onder arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebrek moet worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid. Dit is echter niet zo rigide dat bij niet of moeilijk objectiveerbare aandoeningen nimmer beperkingen kunnen worden aangenomen. In de richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium is aangegeven hoe verzekeringsartsen bij het ontbreken van kennis over de oorzaak van de klachten niettemin objectief de beperkingen kunnen vaststellen. Een belangrijk element daarin is de consistentie in klachten en waarnemingen. Van een eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bij artsen dat appellante als gevolg van haar klachten beperkt is in het aantal te werken uren is naar onze mening geen sprake. Overigens zijn er wel beperkingen aangenomen ten aanzien van onder andere de psycho-mentale belastbaarheid. De geduide functies voldoen in die mate aan de beperkingen van appellante dat een urenbeperking niet nodig wordt geacht.”
De Raad wijst erop dat hij al eerder (vide onder meer zijn uitspraken, gepubliceerd in USZ 2000/234 en USZ 2000/235) als zijn oordeel heeft kenbaar gemaakt dat de door gedaagde gehanteerde richtlijn medisch arbeidsongeschiktheidscriterium niet in strijd komt met (een juiste uitleg van) de bepalingen van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering dan wel met enige andere geschreven of ongeschreven norm. Er is geen reden om ten aanzien de hantering van deze richtlijn in het kader van het arbeidsongeschiktheidsbegrip dat in de WAZ is opgenomen, niet overeenkomstig te oordelen.
Uit het rapport van 12 februari 2002 van de verzekeringsarts Volders leidt de Raad af dat deze rekening heeft gehouden met de oude gevolgen van een appellante overkomen whiplash-trauma waardoor de psycho-mentale belastbaarheid beperkt is geacht, alsmede dat er in verband daarmee beperkingen zijn aanvaard bij het gebruik van de nek en voor schouder- en armbelasting. Tevens is de knijpkracht van de handen iets verminderd geacht. Deze verzekeringsarts heeft het voorstelbaar geacht dat door de hectiek en drukte het eigen werk in de bakkerswinkel gedurende een werkdag van acht uur voor appellante niet meer haalbaar was, maar dat er geen reden was om een urenbeperking te aanvaarden, indien het werk voldoet aan de hiervoor genoemde beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts K.J. van Haeringen heeft zich, naar aan zijn rapport van 23 oktober 2002 valt te ontlenen, hiermee kunnen verenigen.
Het hiervoor overwogene in aanmerking nemend moet de Raad vaststellen dat het stellen van de diagnose whiplash, anders dan appellante veronderstelt, er geenszins aan in de weg heeft gestaan dat de betrokken verzekeringsartsen bij haar beperkingen tot het verrichten van arbeid hebben aanvaard.
Voor zover het betoog van appellante aldus moet worden begrepen dat zij van mening is dat in het geval van whiplashklachten te allen tijde een urenbeperking moet worden aanvaard, overweegt de Raad dat die opvatting niet gesteund wordt door de zich in de gedingstukken van medische aard voorkomende gegevens, zodat de Raad die mening niet kan delen.
Ook overigens geven deze medische gegevens geen aanleiding voor de veronderstelling dat gedaagde, in navolging van de verzekeringsartsen, van onjuiste medische beperkingen bij appelante is uitgegaan. De enkele opvatting van appellante, niet ondersteund door nieuwe medische gegevens, dat van onderschatting van haar medische beperkingen sprake is, kan aan dit oordeel niet afdoen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Jansen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.