ECLI:NL:CRVB:2005:AU0917

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4264 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.J. van der Vos
  • A.C.W. van Huussen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van niet onderbouwde psychische klachten

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die zijn aanvraag had ingediend na een periode van arbeidsongeschiktheid. Appellant, die voorheen werkzaam was als politiesurveillant, had zich ziek gemeld vanwege darmklachten en was later betrokken bij een auto-ongeluk, wat leidde tot pijnklachten. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde op 22 september 2000 de uitkering per 17 mei 2000 toe te kennen. Het bezwaar tegen deze beslissing werd op 17 juli 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam bevestigde deze beslissing op 10 juli 2003, waarna appellant hoger beroep aantekende.

Tijdens de zitting op 17 juni 2005 waren partijen niet aanwezig. De Raad beoordeelde of de rechtbank terecht had beslist om het bestreden besluit te handhaven. De Raad concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat de door appellant aangevoerde psychische klachten niet tijdig waren gemeld en niet met medische stukken waren onderbouwd. Hierdoor was er geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank had gedaan.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om een proceskostenvergoeding toe te kennen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 juli 2005.

Uitspraak

03/4264 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 22 september 2000 heeft gedaagde geweigerd om aan appellant per 17 mei 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 17 juli 2002 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 10 juli 2003, geregistreerd onder nummer WAO 02/2127, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij aanvullend beroepschrift van 26 september 2003 aangevoerde gronden heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft bij schrijven van 3 december 2003 een rapportage van 25 november 2003 van de medisch adviseur M.Th.L.W. Boersma ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad gehouden op 17 juni 2005, waar partijen - met voorafgaand bericht - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant was laatstelijk werkzaam als politiesurveillant toen hij op 19 mei 1999 uitviel wegens darmklachten. In juli 1999 is appellant betrokken geweest bij een auto-ongeluk als gevolg waarvan hij pijn aan de arm, nek en schouders heeft overgehouden.
In hoger beroep ligt ter beantwoording voor de vraag of in de aangevallen uitspraak terecht is beslist tot instandlating van het bestreden besluit, waarbij de weigering van een WAO-uitkering is gehandhaafd.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend, onder overneming van de door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gebezigde gronden. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd - voor zover dit een herhaling is van hetgeen hij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht en door de rechtbank op goede gronden is verworpen - heeft de Raad geen aanleiding gezien om tot een andersluidend oordeel te komen.
Met betrekking tot de gestelde psychische klachten van appellant overweegt de Raad dat gedaagde deze terecht achterwege heeft gelaten nu deze klachten eerst in hoger beroep zijn gemeld en deze op generlei wijze met medische stukken zijn onderbouwd.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak wordt derhalve bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. D.J. van der Vos in tegenwoordigheid van mr. A.C.W. van Huussen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2005.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.C.W. van Huussen.