ECLI:NL:CRVB:2005:AU0929

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5742 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van ziekengeld aan appellante na hersteldverklaring

In deze zaak gaat het om de vraag of aan appellante terecht met ingang van 4 november 2002 geen ziekengeld meer is toegekend. Appellante, die in het verleden als inpakster werkte, ontving sinds eind december 1995 een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens rugklachten. Na een herbeoordeling in 2000 werd zij in staat geacht om niet rugbelastende werkzaamheden te verrichten, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering. Appellante meldde zich opnieuw ziek op 25 april 2002 en werd op 31 oktober 2002 door een verzekeringsarts onderzocht. Deze verklaarde haar hersteld met ingang van 4 november 2002, wat leidde tot de stopzetting van haar ziekengeld.

De rechtbank Breda verklaarde het beroep tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, vertegenwoordigd door haar gemachtigde P.J. Reeser. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 juni 2005, waarbij de gedaagde partij werd vertegenwoordigd door mr. J.M. de Groot.

De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante per 4 november 2002 hersteld was verklaard. De Raad wees op de bevindingen van de verzekeringsartsen en de informatie van de behandelend neuroloog, die bevestigden dat appellante op dat moment in staat was om haar werkzaamheden te hervatten. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak bevestigd moest worden, en dat er geen aanleiding was om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

03/5742 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 10 januari 2003 is appellante vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van hem genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 31 oktober 2003 (03/80 ZW) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellante is P.J. Reeser, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellante heeft de Raad nog stukken doen toekomen.
Het geding is behandeld ter zitting van 29 juni 2005, waar appellante is verschenen bij gemachtigde P.J. Reeser voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.M. de Groot, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante, die in het verleden werkzaam is geweest als inpakster, ontving sinds eind december 1995 wegens rugklachten een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering. Na een vijfjaarlijkse herbeoordeling, waarbij zij in staat werd geacht om in regelmatige werktijden niet rugbelastende werkzaamheden te verrichten, waarmee zij een zodanig inkomen kon verdienen dat zij niet laner arbeidsongeschikt werd geacht, is de arbeidsongeschiktheidsuitkering met ingang van 29 december 2000 ingetrokken.
Appellante is laatstelijk sinds 17 september 2001 weer werkzaam geweest als inpakster en heeft zich na een eerdere ziekmelding op 25 april 2002 ziek gemeld. Terzake van dit ziektegeval is appellante op 31 oktober 2002 gezien door een verzekeringsarts. Zij had toen nog klachten van de rechter hand, waaraan in mei 2002 een operatie had plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft na onderzoek en gelet op de door de behandelend neuroloog bij brief van 18 oktober 2002 verstrekte informatie, appellante met ingang van 4 november 2002 hersteld verklaard.
Bij besluit van 1 november 2002 is aan appellante dienovereenkomstig met ingang van 4 november 2002 geen ziekengeld meer toegekend.
In de bezwaarfase is appellante gezien door bezwaarverzekeringsarts L. Greveling, die in aanmerking nemend dat appelant laatstelijk inpakwerk had verricht waarbij de rechter pols/elleboog niet werd belast, haar eveneens niet langer ongeschikt achtte voor dit werk.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar dan ook ongegrond verklaard.
De Raad staat in dit geding voor de beantwoording van de vraag of aan appellante terecht met ingang van 4 november 2002 geen ziekengeld meer is toegekend.
De rechtbank heeft die vraag bevestigend bentwoord en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de betrokken verzekeringsartsen. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. In dit verband wijst de Raad er nogmaals op dat de primaire verzekeringsarts blijkens zijn rapport van 31 oktober 2002 beschikt over informatie van de behandelend neuroloog. In diens brief van 18 oktober 2002 wordt reeds melding gemaakt van drukneuropathie van de nervus ulnaris. Met de hieruit voortvloeiende klachten is dan ook rekening gehouden bij de hersteldverklaring per 4 november 2002.
De in hoger beroep overgelegde brieven van neurochirurg Verhagen wijzen uit dat appellante geruime tijde na de hier in geding zijnde datum en wel op 23 september 2003 opnieuw een operatie in verband met een ulnaris neuropathie rechts heeft ondergaan. Dit neemt echter niet weg dat mede gelet op voormelde brief van de behandelend neurloog appellante destijds op goede gronden hersteld is verklaard.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.