[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 28 mei 2001 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, omdat appellante per 15 mei 2001, in aansluiting op het einde van de wachttijd, minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 7 november 2001 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen bovengenoemd besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Breda heeft bij uitspraak van 27 januari 2003, nr. 01/1952 WAO, het tegen het besluit van 7 november 2001, hierna: bestreden besluit, ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante heeft mr. P.A.M.M. Dingemans, advocaat te Ulvenhout, op bij beroepschrift van 26 februari 2003 aangevoerde gronden, tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 16 april 2003.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 20 mei 2005. Aldaar is appellante verschenen bij haar gemachtigde mr. Dingemans, voornoemd. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door drs. P.M. Klootwijk, werkzaam bij het Uwv.
De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot de conclusie gekomen dat gedaagde terecht en op goede gronden heeft geweigerd appellante met ingang van 15 mei 2001 een uitkering ingevolge de WAO toe te kennen.
Appellante heeft in hoger beroep – kort samengevat – herhaald dat zij op de datum in geding meer en ernstiger beperkt was dan door gedaagde is aanvaard.
De Raad overweegt dat de rechtbank de grieven van appellante afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom die grieven niet kunnen slagen.
De Raad kan de overwegingen van de rechtbank volledig onderschrijven. De Raad merkt hierbij op dat appellante in hoger beroep noch bij beroepschrift, noch ter zitting enig nieuw argument met betrekking tot haar medische situatie ten tijde in geding heeft aangevoerd.
Het hoger beroep treft geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2005.