ECLI:NL:CRVB:2005:AU1001
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht. De rechtbank had eerder het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het besluit van 27 december 2000 vernietigd, waarbij de Uwv de WAO-uitkering van gedaagde had ingetrokken. Gedaagde, die zich op 31 mei 1999 ziek had gemeld met lage rugklachten tijdens haar zwangerschap, had aanvankelijk een WAO-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. De Uwv had deze uitkering echter ingetrokken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per 31 juli 2000 minder dan 15% zou zijn.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 20 mei 2005. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het oordeel van de deskundige heeft gevolgd. De deskundige had geconcludeerd dat gedaagde voor meer dan 85% beperkt was in haar arbeidsmogelijkheden, maar de Raad stelt dat bij het vaststellen van de medische beperkingen geen rekening kan worden gehouden met persoonlijke omstandigheden die niet relevant zijn voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad wijst erop dat de deskundige niet voldoende rekening heeft gehouden met de feitelijke situatie van gedaagde op de relevante datum, 31 juli 2000.
De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van gedaagde alsnog ongegrond. De Raad concludeert dat gedaagde, gezien haar medische beperkingen, in staat moet worden geacht haar eigen werk volledig te verrichten. Er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling, en de Raad besluit tot finale beslechting van het geschil.