ECLI:NL:CRVB:2005:AU1026
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van besluit over WAO-uitkering wegens gebrek aan feitelijke grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de WAO-uitkering van de appellant. De appellant had in eerste instantie een uitkering vastgesteld gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Dit besluit werd door de gedaagde in een later besluit gehandhaafd, maar de appellant ging hiertegen in beroep. De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, waarna de appellant hoger beroep instelde met bijstand van zijn advocaat.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 13 mei 2005. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van de gedaagde een deugdelijke feitelijke grondslag ontbeert. De Raad constateerde dat de gedaagde niet had gekeken naar de feitelijke inkomsten van de appellant per 1 maart 2000, wat essentieel was voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. Bovendien was er een fout gemaakt in de toerekening van inkomsten, aangezien de betalingen op naam van de ex-echtgenote van de appellant in 1998 waren gestaakt en zij vóór de datum van de uitspraak was overleden.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het inleidende beroep alsnog gegrond. De gedaagde werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, vastgesteld op € 966,-, en moest het Uwv het griffierecht van € 116,- vergoeden aan de appellant. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 augustus 2005.