ECLI:NL:CRVB:2005:AU1041
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- L.M. Reijnierse
- Rechtspraak.nl
Herleving van het recht op WW-uitkering en vaststelling van het dagloon
In deze zaak gaat het om de herleving van het recht op een WW-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De rechtbank had vastgesteld dat de WW-uitkering van appellant, die was toegekend per 18 februari 2002, herleefde met ingang van 29 oktober 2002. Dit besluit was genomen na bezwaar tegen een eerdere beslissing van 10 oktober 2002. De rechtbank had in haar uitspraak ook het dagloon vastgesteld, waartegen appellant geen rechtsmiddelen had aangewend, waardoor dit rechtens vaststond.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 19 mei 2005, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft de motivering van de rechtbank beoordeeld en geconcludeerd dat appellant niet heeft betwist dat artikel 16a van de Dagloonregels niet van toepassing is. Appellant heeft geprobeerd een beroep te doen op analoge toepassing van deze bepaling, maar de Raad oordeelt dat dit niet kan slagen. Artikel 21, eerste lid, van de Werkloosheidswet is dwingend recht en de onvrede van appellant over de uitkomst kan hieraan niet afdoen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen termen zijn voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Reijnierse als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2005.