ECLI:NL:CRVB:2005:AU1059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-besluit en dagloon op basis van nieuwe feiten
In deze zaak gaat het om een verzoek tot herziening van een eerder genomen besluit inzake de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die als schoenhersteller werkzaam was, had in 1996 een WAO-uitkering toegekend gekregen met een dagloon van f. 100,41. Na enkele jaren, in 2002, verzocht appellant om herziening van dit dagloon, waarbij hij verwees naar een eerdere uitspraak van de kantonrechter en de CAO voor het Schoenherstellersbedrijf. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, wees dit verzoek af, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.
De rechtbank Maastricht verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat het oorspronkelijke besluit van 1996 onaantastbaar was geworden, omdat appellant daartegen geen rechtsmiddelen had aangewend. De Raad benadrukte dat een bestuursorgaan weliswaar bevoegd is om een verzoek tot herziening inhoudelijk te behandelen, maar dat dit niet betekent dat het oorspronkelijke besluit als een nieuw besluit kan worden getoetst. De Raad stelde vast dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het dagloon rechtvaardigden.
Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het bestreden besluit van gedaagde niet handhaafbaar was, omdat het dagloon ten onrechte was gebaseerd op de CAO van 1994/1995 in plaats van de CAO van 1996. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep van appellant gegrond, waarbij gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van appellant en het griffierecht diende te vergoeden.