ECLI:NL:CRVB:2005:AU1149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/4159 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om uitstel van betaling voor premies werknemersverzekeringen

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. J.R. Beukema van Juricon Adviesgroep, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Assen van 23 juni 2004. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard met betrekking tot haar verzoek om uitstel van betaling voor nog niet betaalde premies werknemersverzekeringen over de jaren 2002 en 2003. Appellante verzocht om 50% van het verschuldigde bedrag ineens te betalen, met de rest in 12 kwartaaltermijnen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 19 mei 2005, maar beide partijen zijn niet verschenen.

De Raad heeft de motivering van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat het besluit van gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, om het verzoek om uitstel van betaling te weigeren, binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling valt. De Raad oordeelt dat gedaagde bevoegd is om uitstel van betaling te verlenen en dat het beleid, zoals neergelegd in het Besluit incasso en invordering, voorwaarden stelt voor een betalingsregeling of tijdelijke opschorting van de betalingsverplichting.

De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde geen onderzoek heeft gedaan naar de vermogenspositie van appellante, maar dat dit niet betekent dat gedaagde niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De Raad is van mening dat appellante zelf met gegevens had moeten komen die mogelijk tot een uitzondering op de algemene regel hadden kunnen leiden. De aangevallen uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Reijnierse als griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 juli 2005.

Uitspraak

04/4159 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I.ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep te Assen, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 23 juni 2004, kenmerk 04/155.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 19 mei 2005, waar partijen, na voorafgaand bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij brief van 6 oktober 2003 is namens appellante om uitstel van betaling verzocht ter zake van de nog niet betaalde premies werknemersverzekeringen over 2002 tot en met 2003, in dier voege dat 50% van het verschuldigde ineens zou worden betaald en het restant in 12 kwartaaltermijnen.
Bij besluit van 29 oktober 2003 is dit verzoek door gedaagde gehonoreerd voor zover het de betaling van 50% ineens betreft. Het restant zou echter betaald moeten worden in 12 maandelijkse termijnen.
Bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 8 januari 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen laatstvermeld besluit ongegrond verklaard.
De Raad kan zich met het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen verenigen en maakt deze tot de zijne.
De Raad voegt hier nog het volgende aan toe.
Het hier ter toets staande besluit strekt tot de weigering van uitstel van betaling op de wijze zoals voorgestaan door appellante.
Gedaagde is bevoegd om het gevraagde uitstel van betaling te verlenen. Het ter zake door gedaagde gevoerde beleid is neergelegd in het Besluit incasso en invordering. Dat beleid houdt, samengevat, in dat onder voorwaarden een betalingsregeling of, in het geval van tijdelijke liquiditeitsproblemen, een tijdelijke opschorting van de betalingsverplichting mogelijk is. Met dat beleid is gedaagde naar het oordeel van de Raad gebleven binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling.
De omstandigheid dat gedaagde geen onderzoek heeft doen uitvoeren naar de vermogenspositie van appellante geeft geen aanknopingspunten voor de conclusie dat gedaagde bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het op de weg van appellante had gelegen zelf met gegevens te komen die mogelijkerwijs tot een uitzondering op de algemene regel aanleiding hadden kunnen geven.
De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Reijnierse als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) L.M. Reijnierse.