ECLI:NL:CRVB:2005:AU1239

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/585 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Premiedifferentiatie en arbeidsongeschiktheidsuitkering in het kader van de WAO

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om een geschil tussen een appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van de gedifferentieerde premie op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellante, die in hoger beroep is gegaan, betwist de hoogte van de premie die door gedaagde is vastgesteld op 1,16% voor het premiejaar 2002. Dit besluit volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard.

De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uwv de taken van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) heeft overgenomen. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de premie die is vastgesteld op basis van een uitkering die aan een (ex-)werknemer is toegekend. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken de bezwaren van appellante afgewezen, en ook in hoger beroep heeft de Raad geen aanleiding gevonden om de eerdere beslissingen te herzien.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar de relevante artikelen van de WAO en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De stellingen van appellante over de toepassing van artikel 87e van de WAO en de reïntegratie-inspanningen zijn door de Raad als niet steekhoudend beoordeeld. De Raad heeft geconcludeerd dat de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd dient te worden, en dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb, wat betreft de proceskosten.

De uitspraak is gedaan op 28 juli 2005 door mr. G. van der Wiel, met J.P. Mulder als griffier. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en houdt in dat de door gedaagde vastgestelde premie terecht is vastgesteld.

Uitspraak

04/585 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [woonplaats], appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 14 januari 2003 heeft gedaagde onder gedeeltelijke gegrondverklaring van de bezwaren van appellante tegen het besluit van 15 december 2001, waarbij de door appellante verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) voor het premiejaar 2002 is vastgesteld, deze premie nader vastgesteld op 1,16%.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 10 december 2003, registratienummer 03/622, het namens appellante tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellante is mr. J.P.M. van Zijl, advocaat te Tilburg, op bij aanvullend beroepschrift van 3 maart 2004, van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift (met bijlagen), gedateerd 25 maart 2004, ingediend.
Bij faxbericht van 20 juni 2005, is namens appellante het hoger beroep nader toegelicht.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 juni 2005, waar voor appellante is verschenen mr. Van Zijl, voornoemd, en waar gedaagde, zoals aangekondigd, zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij de vaststelling van de door appellante verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de WAO voor het premiejaar 2002 heeft gedaagde in aanmerking genomen de aan een (ex-)werknemer van appellante toegekende uitkering krachtens deze wet, die in 2000 tot uitbetaling kwam. Deze uitkering is bij besluit van 26 maart 2001 toegekend en wel ingaande 3 juli 2000. Het (onder meer) tegen dit besluit door appellante ingediende bezwaarschrift heeft gedaagde bij besluit van 18 november 2002 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 18 maart 2003 heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Het tegen die uitspraak gedane verzet heeft de rechtbank bij uitspraak van 28 oktober 2003 ongegrond verklaard.
Het beroep van appellante tegen het in rubriek I vermelde besluit van 14 januari 2003 inzake de vaststelling van de door haar verschuldigde premie als bedoeld in artikel 78 van de WAO voor het premiejaar 2002 heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
In hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om tot een ander oordeel te komen dan waartoe de rechtbank is gekomen.
Met betrekking tot de stelling van appellante dat artikel 87e van de WAO buiten toepassing dient te worden gelaten, volstaat de Raad met te verwijzen naar de overwegingen van de rechtbank daaromtrent, in het bijzonder naar de door de rechtbank genoemde uitspraken van de Raad. De omstandigheid dat de uitkering pas in 2001 is toegekend, ontneemt aan de in 2000 gedane betalingen niet het karakter van betalingen van een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Het gestelde omtrent de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van de (ex-)werknemer stuit af op het bepaalde in artikel 87e van de WAO. Met betrekking tot het gestelde omtrent het al dan niet verrichten van reïntegratie-inspanningen van de kant van gedaagde en de tijdigheid van keuringen en arbeidskundige beoordelingen door gedaagde overweegt de Raad onder verwijzing naar de door appellante in haar faxbericht van 20 juni 2005 genoemde uitspraken van de Raad dat ook dit afstuit op het bepaalde in artikel 87e van de WAO. De Raad herhaalt dat de mogelijkheid van het verrichten van reïntegratie-inspanningen besloten ligt in de besluitvorming omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid. Dit laatste geldt ook voor het gestelde omtrent de tijdigheid van herbeoordelingen.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel in tegenwoordigheid van J.P. Mulder als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) J.P. Mulder.