ECLI:NL:CRVB:2005:AU1326
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Weigering tot erkenning als oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van vervolging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, wonende in Indonesië, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een verzoek ingediend om de afwijzing van zijn eerdere aanvraag voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 te herzien. De verweerster had eerder, op 9 november 2001, de aanvraag afgewezen, omdat eiser geen nieuwe relevante feiten of gegevens had aangevoerd die de afwijzing konden rechtvaardigen. Eiser had in zijn verzoek gewezen op zijn internering door de Japanners in Tual, maar de verweerster oordeelde dat de overgelegde getuigenverklaring van [naam getuige] niet voldoende was om de eerdere afwijzing te herzien.
Tijdens de zitting op 7 juli 2005 was eiser niet aanwezig, terwijl verweerster vertegenwoordigd was door mr. I. Wolfert. De Raad overwoog dat er geen grond was voor vernietiging van het bestreden besluit, omdat eiser noch bij het herzieningsverzoek, noch in bezwaar nieuwe feiten had gepresenteerd die de eerdere afwijzing konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat de bevoegdheid van verweerster om een besluit te herzien discretionair is, wat betekent dat er een ruime beleidsvrijheid is. De Raad concludeerde dat de weigering van verweerster om de afwijzing van de eerdere aanvraag te herzien niet in rechte kon worden aangetast, omdat de omstandigheden die eiser aanvoerde al eerder waren beoordeeld en niet nieuw waren.
De uitspraak van de Raad bevestigde dat de eerdere afwijzing van de aanvraag van eiser rechtens verbindend was geworden, en dat er geen aanleiding was om de beslissing van verweerster te herzien. De Raad verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werden geen proceskosten vergoed.