ECLI:NL:CRVB:2005:AU1331
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.L.M.J. Stevens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een vervolgaanvraag voor bijzondere voorziening in de kosten van de aanschaf van een auto op basis van medische geschiktheid voor openbaar vervoer
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2005 uitspraak gedaan in het geding tussen een eiser, wonende in Israël, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De zaak betreft een vervolgaanvraag van de eiser voor een bijzondere voorziening in de kosten van de aanschaf van een auto, die door de verweerster was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de overweging dat de eiser, ondanks zijn medische klachten, in staat was om gebruik te maken van openbaar vervoer of een taxi.
De eiser, geboren in 1926, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Hij heeft in het verleden medische klachten gehad die verband houden met zijn vervolging, maar de verweerster heeft geen medische noodzaak kunnen vaststellen voor de gevraagde voorziening. De eiser heeft een verklaring overgelegd van zijn cardioloog, waarin wordt gesteld dat het voor zijn mobiliteit essentieel is om een eigen auto te hebben, maar de geneeskundig adviseurs van de verweerster hebben geconcludeerd dat er geen absolute verhindering is voor het gebruik van openbaar vervoer.
De Raad heeft de medische gegevens en verklaringen van de specialisten beoordeeld en vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om het standpunt van de verweerster te weerleggen. De Raad heeft geconcludeerd dat de eiser niet in een situatie verkeert waarin hij absoluut niet in staat is om van een taxi gebruik te maken. De psychische en fysieke klachten van de eiser zijn niet zodanig dat ze een medische noodzaak voor de gevraagde voorziening rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strikte toepassing van de wetgeving in gevallen waarin geen absolute verhindering voor het gebruik van openbaar vervoer of taxi's kan worden aangetoond.