ECLI:NL:CRVB:2005:AU1331

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5229 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een vervolgaanvraag voor bijzondere voorziening in de kosten van de aanschaf van een auto op basis van medische geschiktheid voor openbaar vervoer

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2005 uitspraak gedaan in het geding tussen een eiser, wonende in Israël, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. De zaak betreft een vervolgaanvraag van de eiser voor een bijzondere voorziening in de kosten van de aanschaf van een auto, die door de verweerster was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de overweging dat de eiser, ondanks zijn medische klachten, in staat was om gebruik te maken van openbaar vervoer of een taxi.

De eiser, geboren in 1926, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Hij heeft in het verleden medische klachten gehad die verband houden met zijn vervolging, maar de verweerster heeft geen medische noodzaak kunnen vaststellen voor de gevraagde voorziening. De eiser heeft een verklaring overgelegd van zijn cardioloog, waarin wordt gesteld dat het voor zijn mobiliteit essentieel is om een eigen auto te hebben, maar de geneeskundig adviseurs van de verweerster hebben geconcludeerd dat er geen absolute verhindering is voor het gebruik van openbaar vervoer.

De Raad heeft de medische gegevens en verklaringen van de specialisten beoordeeld en vastgesteld dat er geen aanknopingspunten zijn om het standpunt van de verweerster te weerleggen. De Raad heeft geconcludeerd dat de eiser niet in een situatie verkeert waarin hij absoluut niet in staat is om van een taxi gebruik te maken. De psychische en fysieke klachten van de eiser zijn niet zodanig dat ze een medische noodzaak voor de gevraagde voorziening rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de Raad het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen termen aanwezig zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een strikte toepassing van de wetgeving in gevallen waarin geen absolute verhindering voor het gebruik van openbaar vervoer of taxi's kan worden aangetoond.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5229 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats] (Israël), eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 26 augustus 2004, kenmerk JZ/B70/2004/0566, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is aangegeven waarom eiser zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vervolgens nog een nadere reactie ingestuurd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 30 juni 2005, waar eiser in persoon is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser, geboren [in] 1926, vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. In het verleden is aanvaard dat de psychische, de cardiovasculaire en de longklachten van eiser in verband staan met de door hem ondergane vervolging. Ten aanzien van zijn hepatitis is zodanig verband niet aanvaard.
In oktober 2003 heeft eiser bij verweerster een vervolgaanvraag ingediend om toekenning van een bijzondere voorziening in de kosten van de aanschaf van een auto. Eiser heeft deze aanvraag, onder bijsluiting van een verklaring van de hem behandelend cardioloog, dr. Jonathan Balkin, van 20 oktober 2003, gebaseerd op zijn causaal aanvaarde hart-klachten. Daarbij is aangegeven dat het voor eisers mobiliteit essentieel is dat hij een eigen auto heeft, omdat hij als gevolg van een instabiele knie (en de hoogte van de trappen van de Israëlische bussen) grote kans loopt om bij het in- en uitstappen van die bussen te vallen waardoor zijn pacemaker onherstelbaar kan beschadigen.
Verweerster heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 20 februari 2004, en die afwijzing na daartegen door eiser - onder inzending van een verklaring van 20 mei 2004 van de hem, behandelend psychiater, Yoram Yovell, en een verklaring van
21 mei 2004 van de hem behandelend longarts, dr. Neville Berkman - gemaakt bezwaar bij het bestreden besluit gehandhaafd. Daartoe is overwogen dat er op grond van ziekten of gebreken die in verband staan met de vervolging geen medische noodzaak of medisch-sociale wenselijkheid voor de gevraagde voorziening is. Hierbij is in aanmerking genomen dat bij eiser geen sprake is van een beperking om van een taxi gebruik te maken, en eiser zelf heeft aangegeven met een taxi te kunnen reizen.
Ten overvloede heeft verweerster nog overwogen dat eiser ook niet in aanmerking kan komen voor een vergoeding voor vervoer voor het onderhouden van sociale contacten, nu daarvoor geen medische noodzaak bestaat en eiser geacht kan worden om met het openbaar vervoer te reizen.
Ter beantwoording staat de vraag of, gelet op hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd, het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Naar reeds meermalen in soortgelijke gevallen is uitgesproken, acht de Raad, mede gelet op de aard van de gevraagde voorziening, het door verweerster in dezen gehanteerde uitgangspunt om eerst dan over te gaan tot toekenning van de gevraagde vergoeding of tegemoetkoming indien sprake is van een absolute verhindering om van het openbaar vervoer of van een taxi gebruik te maken, in overeenstemming met een redelijke uitleg en toepassing van de artikelen 20 en 21 van de Wet. De omstandigheid dat aan het gebruik van een taxi hoge kosten zijn verbonden is op zichzelf daarbij niet relevant.
Gezien het inmiddels algemeen gebruikelijke karakter van de door eiser gevraagde voorziening acht de Raad verweerster ook gerechtigd aan de door haar gevolgde benadering een strikte toepassing te geven.
Het standpunt van verweerster dat in eisers geval van een absolute verhindering geen sprake is, is in overeenstemming met adviezen van een tweetal geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Deze adviezen berusten op onderzoek van de geneeskundig adviseurs en op de door eiser overgelegde, hierboven genoemde, medische verklaringen van de hem behandelende specialisten. Volgens de geneeskundig adviseurs is er bij eiser sprake van een licht verhoogd risico op vallen vanwege causale en niet-causale aandoeningen (eiser heeft een jaar of tien geleden na een misstap zijn rechter-knieschijf gebroken en heeft sinds enige tijd last van duizelingen). Ook is er bij eiser sprake van een geringe relatieve contra-indicatie voor het gebruik van het openbaar vervoer, aangezien iedere drager van een pacemaker moet voorkomen dat hij valt. Naar het oordeel van de geneeskundig adviseurs vormt het hebben van een pacemaker echter in het algemeen geen reden om het reizen met het openbaar vervoer te verbieden. Voorts levert de psychische gesteldheid van eiser volgens de geneeskundig adviseurs eveneens geen grond op voor het vaststellen van een medische noodzaak voor de door hem verzochte voorziening.
In de voorhanden zijnde gegevens van medische aard heeft de Raad geen aanknopings-punten gevonden om voormeld standpunt van verweerster voor onjuist te houden. De Raad stelt daarbij vast dat van de zijde van eiser geen medische gegevens zijn ingebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat eiser op grond van zijn als causaal aangemerkte aandoeningen in de onmogelijkheid verkeert om in een taxi te reizen. Blijkens de verklaring van de cardioloog Balkin acht deze, in het kader van eisers instabiele knie en het noodzakelijke gebruik van een wandelstok, het in- en uitstappen van bussen voor eiser met het oog op vallen en de consequenties daarvan uiterst gevaarlijk. De psychiater Yovell heeft in zijn brief aangegeven dat vanwege de groeiende gezondheidsproblemen de mogelijkheden om te lopen en om gebruik te maken van het openbaar vervoer voor eiser beperkt zijn, terwijl het op peil houden van sociale contacten absoluut noodzakelijk is voor eisers geestelijk welzijn. Tot slot heeft de longarts Berkman vermeld dat eiser benauwdheid ervaart bij het traplopen en bij het gebruik maken van openbaar vervoer. In geen van de hier bedoelde verklaringen wordt door de specialisten melding gemaakt van een absolute onmogelijkheid voor eiser om van een taxi gebruik te kunnen maken.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond verklaard te worden.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.