E N K E L V O U D I G E K A M E R
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 30 september 2004, kenmerk JZ/I/90/2004/0646, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen.
Tegen dat besluit heeft de echtgenoot van eiseres, [naam echtgenoot], wonende te Enspijk, als gemachtigde van eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift (met bijlagen) is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 30 juni 2005. Daar is eiseres niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Blijkens de gedingstukken is eiseres, geboren in 1940, erkend als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgings- slachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet). Aan haar zijn als zodanig verschillende voorzieningen ingevolge de Wet toegekend, waaronder diverse malen een voorziening terzake van extra huishoudelijke hulp van 8 uren per week.
Bij besluit van 9 juli 2004, op gelijke datum aan eiseres verzonden, heeft verweerster afwijzend beslist op het door eiseres in maart 2004 gedane verzoek om de toegekende huishoudelijke hulp uit te breiden naar 12 uren per week.
Tegen dat besluit heeft [naam echtgenoot] namens eiseres bezwaar gemaakt bij schrijven van 23 augustus 2004 dat op
31 augustus 2004 bij verweerster is ingekomen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerster eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar wegens overschrijding van de voor de indiening van een bezwaarschrift ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geldende termijn van zes weken. In dat verband is overwogen dat de namens eiseres met betrekking tot de overschrijding aangevoerde omstandigheden niet van dien aard zijn dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiseres niet in verzuim is geweest in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiseres in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden. De Raad overweegt als volgt.
Gezien de hierboven weergegeven feiten staat vast dat eiseres de bezwaartermijn als bedoeld in artikel 6:7 van de Awb heeft overschreden.
Ter verklaring van de termijnoverschrijding is namens eiseres aangevoerd - kort gezegd - dat als gevolg van de bij eiseres bestaande hulpbehoevendheid geregeld zaken worden uitgesteld en daardoor soms te laat wordt gereageerd op (belangrijke) zaken.
Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster in hetgeen namens eiseres is aangevoerd terecht geen grond gezien om de niet-ontvankelijkverklaring met toepassing van artikel 6:11 van de Awb achterwege te laten. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat niet is gebleken dat eiseres (of haar echtgenoot) gedurende de gehele periode waarin bezwaar aangetekend kon worden buiten staat was tijdig voor indiening van een (summier) bezwaarschrift zorg te (laten) dragen.
Het voorgaande brengt de Raad tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden en het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb inzake een vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005.