ECLI:NL:CRVB:2005:AU1340

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5734 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing huurbijdrage voor WUV-gerechtigde met psychische klachten

In deze zaak gaat het om een WUV-gerechtigde, geboren in 1960, die psychische klachten heeft die verband houden met de vervolging van haar ouders tijdens de Tweede Wereldoorlog. Eiseres heeft in juli 2003 een aanvraag ingediend voor een bijzondere voorziening in de vorm van een huurbijdrage, omdat zij haar huidige woning niet kan verlaten vanwege haar psychische klachten en adipositas. De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft deze aanvraag afgewezen op 14 mei 2004, en deze afwijzing is gehandhaafd in het bestreden besluit van 10 september 2004. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 7 juli 2005 is eiseres verschenen met haar psychotherapeut, terwijl de verweerster werd vertegenwoordigd door een jurist. De Raad heeft vastgesteld dat eiseres eerder met succes was gelijkgesteld aan een vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres ontving al een periodieke uitkering en andere bijzondere voorzieningen. De Raad heeft overwogen dat de verweerster discretionaire bevoegdheid heeft om besluiten te herzien, maar dat er geen nieuwe feiten of gegevens zijn gepresenteerd die een herziening rechtvaardigen. De Raad heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de huurbijdrage terecht was, omdat er geen relevante nieuwe informatie was die de eerdere beslissing kon ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep ongegrond verklaard en geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van griffier J.P. Schieveen, en is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2005.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5734 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 10 september 2004, kenmerk JZ/Y70/2004/0611, heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is uiteengezet waarom eiseres zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Daarna heeft eiseres nog enkele stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 7 juli 2005. Eiseres is daar in persoon verschenen met bijstand van haar psychotherapeut drs. A.M. Kivits, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. I. Wolfert, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de stukken van het geding is eiseres, geboren in 1960, in 1990 door verweerster met toepassing van artikel 3, tweede lid, oud, van de Wet met de vervolgde gelijkgesteld. Hierbij is aanvaard dat eiseres psychische klachten, met daaruit voortvloeiend adipositas, heeft die in overwegende mate in verband staan met de vervolgingsomstandigheden van haar ouders. In de loop der tijd zijn aan eiseres ingevolge de Wet een periodieke uitkering alsmede een aantal bijzondere voorzieningen toegekend.
In juli 2003 heeft eiseres bij verweerster een aanvraag ingediend om haar bij wijze van bijzondere voorziening een bijdrage in de huur van haar woning te verlenen. Zij heeft daarbij aangevoerd dat zij haar huidige woning, waarvan de huur in verhouding tot haar inkomen te hoog is, vanwege haar psychische klachten en haar adipositas niet kan verlaten.
Verweerster heeft deze aanvraag overeenkomstig medisch advies van haar geneeskundig adviseur, de arts
A.M. Ohlenschlager - die na eigen onderzoek en na kennisneming van de reeds voorhanden medische gegevens en van bij drs. Kivits ingewonnen actuele informatie, concludeerde dat geen strikte medische contra-indicatie voor verhuizing kon worden gesteld - afgewezen bij besluit van 23 december 2003. Aangezien niet is kunnen blijken dat eiseres hiertegen - zoals door haar wel gesteld - een bezwaarschrift heeft ingediend, is dit besluit tussen partijen rechtens verbindend geworden.
Bij schrijven van 19 februari 2004 heeft drs. Kivits namens eiseres aan verweerster verzocht om de afwijzing van
23 december 2003 te herzien. Daarbij heeft zij de eerder aangegeven redenen herhaald en nader toegelicht.
Op deze aanvraag heeft verweerster afwijzend beslist bij besluit van 14 mei 2004, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit. Daartoe is overwogen dat geen aanleiding bestaat om de afwijzing van de eerdere aanvraag met toepassing van artikel 61, tweede lid, van de Wet te herzien, nu geen sprake is van relevante nieuwe feiten of gegevens.
De Raad overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van de Wet is verweerster bevoegd op daartoe door de belanghebbende gedane aanvraag een door haar gegeven besluit in het voordeel van de bij dat besluit betrokkene te herzien. Deze bevoegdheid is van discretionaire aard, hetgeen betekent dat verweerster daarbij een ruime beleidsvrijheid toekomt. Dat brengt mee dat de Raad een op basis van deze bevoegdheid genomen besluit slechts terughoudend kan toetsen.
Hiervan uitgaande kan ook de Raad niet anders dan vaststellen dat door en namens eiseres noch bij het onderhavige herzieningsverzoek, noch in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek, nieuwe feiten of gegevens met betrekking tot de gevraagde voorziening naar voren zijn gebracht. Hetgeen ter ondersteuning van de huidige aanvraag is gesteld komt - naar ter zitting van de Raad nog eens is onderstreept - geheel overeen met hetgeen ten tijde van het eerdere besluit reeds bij verweerster bekend was.
Onder deze omstandigheden kan de Raad de weigering van verweerster om de afwijzing van 23 december 2003 te herzien niet in rechte aantasten. Het nog aangevoerde argument dat de aan de eerdere afwijzing ten grondslag gelegde medische advisering onzorgvuldig is tot stand gekomen, is een argument dat in bezwaar tegen die afwijzing had kunnen en moeten worden aangevoerd.
Voor vernietiging van het bestreden besluit bestaat derhalve geen grond.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.