ECLI:NL:CRVB:2005:AU1346

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5826 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als burgeroorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende letsel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.C.M. van Berkel, en de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, had een aanvraag ingediend om erkend te worden als burgeroorlogsslachtoffer op basis van lichamelijke en psychische klachten die hij toeschrijft aan zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiapperiode. De aanvraag werd afgewezen omdat niet voldaan was aan de wettelijke eis van lichamelijk en/of psychisch letsel dat leidt tot blijvende invaliditeit.

De Raad overwoog dat eiser weliswaar was getroffen door oorlogsgeweld, maar dat zijn psychische klachten, waaronder een lichte chronische posttraumatische stressstoornis, niet voldoende ernstig waren om als invaliditeit te worden aangemerkt. De Raad baseerde zijn oordeel op een medisch rapport van arts G.J. Laatsch, dat concludeerde dat de beperkingen van eiser in zijn dagelijks functioneren minimaal waren. Eiser bestreed de juistheid van deze beoordeling en voerde aan dat de medische advisering onzorgvuldig was en dat de beschikbare gegevens onjuist waren gewaardeerd.

De Raad oordeelde dat het bestreden besluit, dat was voorbereid op basis van gedegen medisch advies, in rechte stand kon houden. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van de arts Laatsch en wees de argumenten van eiser af. De Raad besloot het beroep ongegrond te verklaren en kende geen proceskostenvergoeding toe, aangezien er geen termen aanwezig waren om dit te doen.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5826 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 29 september 2004, kenmerk JZ/C60/2004, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen, als gemachtigde van eiser bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift, met een bijlage, is uiteengezet waarom eiser zich met het bestreden besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 30 juni 2005.
Aldaar is voor eiser verschenen zijn gemachtigde mr. Van Berkel voornoemd, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door J.A. Groeneveld, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1935 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft in april 2003 bij verweerster een aanvraag ingediend, primair ertoe strekkend om te worden erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wet. Deze aanvraag heeft eiser gebaseerd op lichamelijke en psychische klachten, die naar zijn mening een gevolg zijn van zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting van het voormalige Nederlands-Indië en de daaropvolgende Bersiapperiode.
Verweerster heeft de aanvraag van eiser afgewezen bij besluit van 26 augustus 2003, zoals na daartegen gemaakt bezwaar gewijzigd bij het bestreden besluit. Daartoe is bij het bestreden besluit overwogen dat eiser weliswaar is getroffen door oorlogsgeweld in de zin van de Wet - te weten zijn vlucht onder levensbedreigende omstandigheden naar het BAT-terrein tijdens de Bersiapperiode - maar dat niet is voldaan aan de ingevolge de Wet voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer tevens geldende eis dat sprake is van lichamelijk en/of psychisch letsel tengevolge van de ondervonden oorlogs- calamiteiten, leidend tot blijvende invaliditeit. Hierbij is - voorzover van belang - in aanmerking genomen dat bij eiser wel sprake is van oorlogsgerelateerde psychische klachten, bestaande uit een lichte chronische posttraumatische stressstoornis, slaapproblemen en concentratieproblemen, maar dat deze slechts geringe beperkingen opleveren in zijn dagelijks functioneren.
In beroep heeft eiser de juistheid van verweersters zienswijze over de uit zijn psychische klachten voortvloeiende beperkingen bestreden. In dit verband is aangevoerd - samengevat - dat de aan die zienswijze ten grondslag liggende medische advisering onzorgvuldig is tot stand gekomen en dat bovendien de wel beschikbare medische gegevens onjuist zijn gewaardeerd.
Ter beantwoording staat de vraag of het bestreden besluit, gelet op hetgeen namens eiser in beroep is aangevoerd, in rechte kan standhouden.
Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
Blijkens de gedingstukken is de aangevochten zienswijze van verweerster in overeen-stemming met het advies van haar geneeskundig adviseur, de arts A.J. Maas. Dit advies berust op de resultaten van een op verzoek van verweerster door de arts G.J. Laatsch op 24 augustus 2004 ingesteld medisch onderzoek van eiser; blijkens het daarvan opgestelde rapport heeft deze arts de van eisers huisarts in juli 2003 ontvangen informatie bij zijn onderzoek betrokken. In het rapport is geconcludeerd dat eiser als gevolg van zijn oorlogsgerelateerde psychische klachten alleen beperkingen van enige betekenis heeft in rubriek 1, betreffende de dagelijkse activiteiten, van de in zaken als de onderhavige gehanteerde, zogenoemde AMA-schalen. Hierbij is vermeld dat eiser weliswaar inslaapproblemen heeft tengevolge van reminiscenties (4x per week) en doorslaapproblemen vanwege nachtmerries (2x per week), maar dat hij daarvan bij zijn dagelijkse activiteiten overdag weinig last heeft. In de overige drie rubrieken, te weten het sociaal functioneren, het concentratie- vermogen en de stressadaptatie zijn er volgens het rapport (nog) geen beperkingen van betekenis; wat betreft het concentratievermogen is hierbij aangetekend dat dit enigszins is verminderd, mede in verband met eisers leeftijd, maar nog wel voldoende.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van deze adviezen naar behoren voorbereid en gemotiveerd.
Gelet op het rapport van medisch onderzoek door de arts Laatsch, blijkens welk rapport tijdens het onderzoek op alle aspecten van eisers psychische klachten uitvoerig is ingegaan, kan de Raad niet onderschrijven de namens eiser naar voren gebrachte opvatting dat dit onderzoek gebrekkig is geweest alleen al omdat de beschikbare informatie van de huisarts toen ruim een jaar oud was. Hierbij is mede van belang dat door of namens eiser niet is aangegeven dat sprake is geweest van recente nieuwe ontwikkelingen in het behandeltraject bij zijn huisarts.
Uit de ter beschikking staande medische gegevens is de Raad voorts niet kunnen blijken van enig aanknopingspunt om te twijfelen aan de juistheid van het door verweerster, in het spoor van haar geneeskundig adviseur, op basis van die gegevens ingenomen standpunt dat geen sprake is van tot invaliditeit leidend psychisch letsel. Daarbij tekent de Raad aan dat de arts Laatsch zijn conclusies ten aanzien van eisers beperkingen in het meergenoemde rapport uitvoerig feitelijk en medisch heeft gemotiveerd, en dat namens eiser geen gegevens zijn ingebracht die in andere richting wijzen. Aan de enkele mededeling ter zitting dat eiser in het kader van een andere regeling - te weten de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) - wel (voor 30%) invalide is verklaard, kan de Raad in dit geding geen gewicht toekennen.
Gezien het vorenstaande kan het bestreden besluit, voorzover in beroep aangevochten, in rechte standhouden en dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht, ten slotte, geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens, in tegenwoordigheid van J.P. Schieveen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) J.P. Schieveen.