ECLI:NL:CRVB:2005:AU1480
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en de ontvankelijkheid van beroep
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Appellant, die sinds 10 augustus 1989 in het genot is van een WAO-uitkering, kreeg op 22 februari 2002 te horen dat zijn uitkering, die was berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, met ingang van 15 april 2002 zou worden ingetrokken. De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit niet-ontvankelijk, omdat het besluit als een primair besluit werd aangemerkt waartegen eerst bezwaar gemaakt moest worden. Appellant ging in hoger beroep, waarbij zijn gemachtigde, mr. O.J. Praamstra, aanvoerde dat het besluit van 22 februari 2002 als onderdeel van een beslissing op bezwaar moest worden beschouwd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het besluit van 22 februari 2002 inderdaad een primair besluit was, waartegen eerst bezwaar gemaakt moest worden voordat beroep op de rechter openstond. De Raad liet de vraag of de intrekking van de uitkering op een toereikende medische en arbeidskundige grondslag berustte, onbesproken. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht het beroep van appellant niet-ontvankelijk had verklaard, en dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 augustus 2005.