ECLI:NL:CRVB:2005:AU1572

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/2324 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en schadevergoeding door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van de appellant, die in eerste instantie was ingetrokken door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. De appellant, woonachtig in Marokko, heeft bezwaar aangetekend tegen deze beslissing. Op 13 mei 2002 heeft het Uwv het bezwaar gegrond verklaard en de uitkering herzien naar een arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere uitspraak bepaald dat het Uwv binnen twaalf weken een nieuw besluit moest nemen. Het Uwv heeft vervolgens op 27 mei 2004 een nieuwe beslissing genomen, waarbij de appellant weer als 80-100% arbeidsongeschikt werd beschouwd, met terugwerkende kracht tot 13 november 2001.

De appellant heeft in hoger beroep verzocht om een proceskostenvergoeding en wettelijke rente over het na te betalen bedrag. De Raad voor de Rechtspraak heeft, gezien de toestemming van beide partijen, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant belang heeft bij het instandhouden van de gegrondverklaring van zijn beroep, ondanks dat het Uwv inmiddels aan zijn verzoek heeft voldaan.

In de beslissing heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak bevestigd en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 322,--. Tevens is bepaald dat het Uwv het betaalde recht van € 102,-- aan de appellant dient te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 augustus 2005, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/2324 WAO
U I T S P R A A K
In het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Marokko), appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. INLEIDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 17 september 2001 heeft gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 13 november 2001 ingetrokken omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 13 mei 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het namens appellant tegen het besluit van 17 september 2001 ingestelde bezwaar gegrond verklaard en de WAO-uitkering met ingang van 13 november 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 26 maart 2004, reg.nr. AWB 02/2014 WAO, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en bepaald dat gedaagde binnen twaalf weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit dient te nemen op het bezwaar van appellant.
Tegen die uitspraak heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, op nader aan te voeren gronden hoger beroep ingesteld.
Bij schrijven van 27 mei 2004 heeft gedaagde -onder vervallenverklaring van de oude- een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar gegrond is verklaard en appellant met ingang van 13 november 2001 onveranderd 80-100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
Namens appellant heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn bij schrijven van 10 juni 2004 verzocht om een proceskostenvergoeding in hoger beroep en een vergoeding van de wettelijke rente over het na te betalen bedrag.
Gedaagde heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Elk der partijen heeft, desgevraagd, toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. MOTIVERING
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege kan blijven en het onderzoek gesloten.
Nu namens appellant een verzoek is gedaan om toepassing van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft hij, ofschoon inmiddels volledig is tegemoet gekomen aan zijn beroep, belang behouden bij het instand blijven van de door de rechtbank uitgesproken gegrondverklaring van zijn beroep, in verband waarmee de Raad de aangevallen uitspraak zal bevestigen.
Ingevolge ’s Raads jurisprudentie dient het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb te worden toegewezen. Wat betreft de wijze waarop gedaagde de aan appellant toekomende vergoeding, bestaande uit de wettelijke rente over de na te betalen uitkering, dient te berekenen, volstaat de Raad te verwijzen naar zijn uitspraak van
1 november 1995, LJN ZB1495, gepubliceerd in JB 1995/314.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant, welke met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht dienen te worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt gedaagde tot vergoeding van de wettelijke rente zoals hiervoor is aangegeven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag groot € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde recht van € 102,-- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) D.W.M. Kaldenhoven.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
BKH