ECLI:NL:CRVB:2005:AU1805
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering en berekening fictieve opzegtermijn volgens CAO-bepalingen
In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage. Appellant, geboren in 1943, was in dienst bij Amici B.V. en kwam na een overname in dienst bij Cool Cat Nederland B.V. De kantonrechter ontbond zijn arbeidsovereenkomst per 1 mei 2002, met een vergoeding die zijn WW-uitkering aanvulde tot zijn 65e levensjaar. Appellant verzocht om een WW-uitkering vanaf 2 juni 2002, maar deze werd geweigerd op basis van de opzegtermijn die volgens de CAO Mode- en Sportdetailhandel gold. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 juli 2005, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. N. Kampert, en gedaagde door mr. W.H.M. Visser van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
De Raad oordeelde dat de lengte van de fictieve opzegtermijn correct was vastgesteld op 1 augustus 2002. Appellant had aangevoerd dat de CAO-bepaling geen schriftelijke verlenging van de opzegtermijn inhield, maar de Raad oordeelde dat de CAO-bepaling wel degelijk een bindende norm bevatte. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd gesteld dat de opzegtermijn moest worden vastgesteld met inachtneming van de toepasselijke CAO-bepalingen. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de weigering van de WW-uitkering tot de vastgestelde datum.
De uitspraak benadrukt het belang van CAO-bepalingen in relatie tot de Werkloosheidswet en de correcte toepassing van de fictieve opzegtermijn. De Raad verwijst naar eerdere uitspraken ter ondersteuning van zijn oordeel en concludeert dat de gedaagde op juiste gronden heeft gehandeld.