ECLI:NL:CRVB:2005:AU1822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1513 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
  • J.G. Treffers
  • H.R. Geerling-Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding kosten orthopedische schoenen voor vervolgde uitkeringsgerechtigde

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, een vervolgde uitkeringsgerechtigde, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad over de vergoeding van kosten voor orthopedische schoenen. Eiser had een verzoek ingediend voor vergoeding van de kosten van orthopedische schoenen, maar verweerster had aanvankelijk slechts een gedeeltelijke vergoeding toegekend. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, waarna verweerster in een nieuw besluit het volledige bedrag alsnog heeft vergoed. Eiser heeft echter in beroep betoogd dat de gewijzigde gedragslijn van verweerster onterecht is en dat deze niet op hem toegepast mag worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 14 juli 2005, waarbij eiser niet aanwezig was, maar verweerster vertegenwoordigd was door mr. C. Vooijs. De Raad overweegt dat verweerster eiser volledig tegemoet is gekomen door het volledige gedeclareerde bedrag te vergoeden. De Raad concludeert dat er geen materieel en processueel belang meer is voor eiser om in beroep te gaan, aangezien het bestreden besluit hem in feite geen nadelige gevolgen meer heeft. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad heeft wel bepaald dat de Pensioen- en Uitkeringsraad het door eiser betaalde griffierecht van € 35,- moet vergoeden, omdat verweerster door de informatieve mededelingen in het besluit de indruk heeft gewekt dat er ook beroep mogelijk was tegen die mededelingen. Dit heeft eiser op het verkeerde been gezet, wat heeft geleid tot zijn verzuim om bezwaar te maken tegen een later besluit. De Raad heeft geen proceskosten voor vergoeding in aanmerking gevonden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2005.

Uitspraak

04/1513 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats] (Israël), eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 11 februari 2004, kenmerk JZ/D80/2004/0088, heeft verweerster ten aanzien van eiser een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiser bij de Raad beroep ingesteld. In het beroepschrift is
uiteengezet waarom eiser zich met dit besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft daarop, onder indiening van stukken, schriftelijk gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 juli 2005. Aldaar is eiser, met voorafgaand bericht, niet verschenen, terwijl verweerster zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. C. Vooijs, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Blijkens de gedingstukken is eiser, geboren in 1929, vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet. Ook zijn aan hem ingevolge de Wet diverse bijzondere voorzieningen toegekend, waaronder - voorzover hier van belang - een vergoeding van de kosten van aanschaf van door de behandelend geneesheer voorgeschreven orthopedisch schoeisel, zulks ten hoogste twee paar per jaar en voorzover de kosten niet op andere wijze worden gedekt.
Met een declaratie van 27 april 2003 heeft eiser verweerster verzocht om vergoeding van de kosten van door hem op 30 maart 2003 aangeschafte orthopedische schoenen ten bedrage van ILS 600.
Op deze declaratie heeft verweerster bij besluit van 20 mei 2003 een vergoeding verleend van ILS 120, onder overweging dat op het gedeclareerde bedrag een bedrag voor een normaal paar schoenen in mindering is gebracht.
Naar aanleiding van tegen dit besluit door eiser gemaakt bezwaar heeft verweerster bij het nu bestreden besluit alsnog het volledige gedeclareerde bedrag voor vergoeding in aanmerking gebracht. Daarbij is overwogen dat eiser eerst bij schrijven van 8 april 2003, en derhalve na het moment van de onderhavige aanschaf, op de hoogte werd gebracht van de door verweerster tot stand gebrachte gewijzigde gedraglijn betreffende de vergoeding van orthopedisch schoeisel. In het besluit is verder een toelichting op die gewijzigde gedragslijn opgenomen.
In beroep heeft eiser betoogd - kort samengevat - dat de bedoelde gewijzigde gedragslijn op onjuiste gronden berust en in ieder geval in de toekomst niet ten opzichte van hem toegepast mag worden.
De Raad overweegt als volgt.
Uit het bovenstaande volgt dat verweerster eiser bij het bestreden besluit volledig is tegemoetgekomen; het door eiser gedeclareerde bedrag is immers alsnog geheel vergoed. Voor het overige bevat het besluit slechts mededelingen van informatieve aard. Hoezeer daaruit ook blijkt hoe verweerster ten opzichte van door eiser in de toekomst in te dienen declaraties zal gaan handelen, een concrete op rechtsgevolg gerichte beslissing op dit punt is hierin niet opgenomen.
Een en ander betekent dat eiser bij het nu ingestelde beroep geen materieel en dus geen processueel belang heeft. Hieruit volgt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Raad ziet wel aanleiding om, met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te bepalen dat de Pensioen- en Uitkeringsraad het door eiser betaalde griffierecht van € 35,- zal vergoeden. Hierbij neemt de Raad in aanmerking dat verweerster, door de vermelde informatieve mededelingen in het bestreden besluit op te nemen (in plaats van bijvoorbeeld in een begeleidende brief), bij eiser de indruk heeft gewekt dat ook hieromtrent beroep mogelijk is en aldus eiser “op het verkeerde been heeft gezet”. Dit blijkt ook wel uit het gegeven dat eiser, in de mening dat zijn grieven omtrent de gewijzigde gedragslijn al bij de Raad in behandeling waren, heeft verzuimd bezwaar te maken tegen het besluit van verweerster over een latere declaratie.
De Raad is, ten slotte, niet gebleken van voor vergoeding, op grond van artikel 8:75 van de Awb, in aanmerking komende proceskosten.
Beslist wordt derhalve als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
Bepaalt dat de Pensioen- en Uitkeringsraad het door eiser in dit geding betaalde griffierecht van € 35,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens als voorzitter en mr. J.G. Treffers en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.
HD
10.08