ECLI:NL:CRVB:2005:AU1884

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6732 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K.J.S. Spaas
  • J.W. Schuttel
  • C.W.J. Schoor
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uitkering op basis van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ)

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) inzake de uitkering op basis van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ). Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 30 juli 2002, waarin haar uitkering werd vastgesteld op basis van een lagere arbeidsongeschiktheidsgraad dan zij had aangevoerd. Het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond, waarop appellante in beroep ging bij de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank oordeelde op 8 november 2004 dat het beroep ongegrond was, waarna appellante in hoger beroep ging.

Tijdens de procedure heeft de Raad vastgesteld dat het UWV in een nieuw besluit van 4 april 2005, dat de eerdere besluiten corrigeerde, materieel tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellante. Desondanks trok appellante haar hoger beroep niet in. De Raad overwoog dat er geen geschil meer bestond over het besluit van het UWV, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens werd de vordering van appellante voor proceskosten in de bezwaarfase afgewezen, omdat er geen bewijs was dat een dergelijk verzoek was gedaan tijdens de bezwaarfase.

De Centrale Raad van Beroep, onder leiding van voorzitter mr. K.J.S. Spaas, heeft in zijn uitspraak van 30 augustus 2005 geoordeeld dat het hoger beroep wegens verlies aan belang niet-ontvankelijk is. De Raad heeft het UWV veroordeeld in de proceskosten van appellante in de eerste aanleg en in hoger beroep, tot een totaalbedrag van € 1.127,-, en heeft bepaald dat het UWV het betaalde griffierecht van € 131,- aan appellante dient te vergoeden.

Uitspraak

04/6732 WAZ (Rectificatie)
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 30 juli 2002 heeft gedaagde besloten de uitkering van appellante ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ), welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, over de periode 1 januari 2001 tot 1 januari 2002 vanwege inkomsten uit arbeid uit te betalen als ware appellante ingedeeld in de klasse 25 tot 35%.
Namens appellante heeft drs. P.N.M. Goossens, werkzaam bij Bol fiscalisten te Boxmeer, tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 24 december 2002 heeft gedaagde dit bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank ’s-Hertogenbosch heeft bij uitspraak van 8 november 2004, nummer AWB 03/329 WAZ, het beroep tegen het besluit van 24 december 2002 ongegrond verklaard.
Namens appellante is drs. Goossens, voornoemd, op bij aanvullend beroepsschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Bij besluit van 4 april 2005 heeft gedaagde het bezwaar tegen het bestreden besluit alsnog gegrond verklaard en bepaald dat de uitkering van appellante ingevolge de WAZ over het jaar 2001 uitbetaald dient te worden naar de klasse 65 tot 80%.
Van de zijde van appellante is hierop gereageerd.
Desgevraagd hebben partijen toestemming gegeven het onderzoek ter zitting van de Raad achterwege te laten.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In zijn nadere besluit van 4 april 2005 heeft gedaagde besloten zijn eerdere standpunt ten aanzien van de Fiscale Oudedagsreserve (FOR) niet langer te handhaven en nu van mening te zijn dat winst als gevolg van afneming van de FOR wegens het staken van de onderneming moet worden beschouwd als stakingswinst. Nu stakingswinst bij het bepalen van inkomsten uit arbeid buiten beschouwing gelaten wordt moet dit ook gelden voor het vrijvallen van de FOR.
Hierdoor kwam gedaagde tot de conclusie dat voor de toepassing van artikel 58 WAZ over het jaar 2001 appellantes uitkering uitbetaald dient te worden naar de klasse 65 tot 80%.
Blijkens het schrijven van 5 april 2005 is van de zijde van appellante het oordeel van gedaagde bevestigd dat met het nieuwe besluit volledig tegemoet gekomen wordt aan haar bezwaren. Appellante heeft hierin echter geen aanleiding gezien het hoger beroep in te trekken.
De Raad overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de Raad is gedaagde met zijn nadere besluitvorming materieel bezien geheel tegemoet gekomen aan hetgeen appellante met haar beroep beoogde zodat de vraag rijst of appellante thans nog belang heeft bij het hoger beroep.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 4 februari 1997, gepubliceerd in JB 1997/52, merkt de Raad dienaangaande op dat de administratieve rechter in het kader van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen is geroepen indien nog sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan. Van een geschil over een dergelijk besluit is in casu geen sprake meer.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep wegens verlies aan belang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
In bovengenoemd schrijven van 5 april 2005 is namens appellante verzocht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in bezwaar, beroep en hoger beroep.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in beroep (2,5 punt) en € 322,- voor rechtsbijstand in hoger beroep (1 punt).
Voor wat betreft de vordering van appellante van kosten gemaakt tijdens de bezwaarfase merkt de Raad het volgende op.
Als gevolg van een wijziging in de Awb van 24 januari 2002 - inwerking getreden op
12 maart 2002 - is de mogelijkheid ontstaan om redelijkerwijs gemaakte kosten in ver-band met de behandeling in bezwaar vergoed te krijgen. Artikel 7:15 Awb is onder meer gewijzigd door de toevoeging van lid 3 welke als volgt luidt:
“Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft be-slist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op bezwaar.”
In de gedingstukken heeft de Raad geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van een dergelijk verzoek van de zijde van appellante tijdens de bezwaarfase. De Raad laat dan ook de gevorderde kosten in bezwaar buiten beschouwing, nu niet is voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor toekenning.
De Raad beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger be-roep tot een bedrag groot € 1.127,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemers-verzekeringen;
Bepaalt dat gedaagde aan appellante het betaalde griffierecht van € 131,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en C.W.J. Schoor als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.R.H. van Roekel.
BKH