ECLI:NL:CRVB:2005:AU1887
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.E.M.J. Hetharie
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering en beoordeling van zorgvuldigheid besluitvorming
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die sinds 1 maart 1997 werkzaam was als buitenruimteassistent bij Roteb schoon. Appellant is op 7 mei 1999 uitgevallen voor zijn werk vanwege buik- en bekkenpijn. Op 14 juni 2000 heeft verzekeringsarts J. Jamaludin appellant onderzocht en beperkingen vastgesteld in zijn belastbaarheid, met name ten aanzien van zwaar tillen, frequent buigen en werken onder stoffige en/of koude omstandigheden. Op basis van deze bevindingen heeft arbeidsdeskundige H.H.M. van de Graaf in zijn rapport van 4 december 2000 geconcludeerd dat appellant in staat was om gangbare functies te vervullen, die meer inkomen zouden opleveren dan zijn werk als buitenruimteassistent.
Bij besluit van 26 april 2001 is aan appellant meegedeeld dat hij, na de einde wachttijd van 52 weken, met ingang van 5 mei 2000, geen recht heeft op een uitkering op grond van de WAO, omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Het bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard na heroverweging door bezwaarverzekeringsarts J.W. Heijltjes en bezwaararbeidsdeskundige F. Schrijer. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de verzekeringsarts zijn conclusies op zorgvuldige wijze had getrokken.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de periode tussen het onderzoek door de verzekeringsarts en het primaire besluit te lang was, waardoor hij in een nadelige bewijspositie zou zijn gebracht. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat de periode niet dusdanig lang is dat er gesproken kan worden van onzorgvuldige besluitvorming. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aan de voorgehouden functies verbonden belasting de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt. De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt.