ECLI:NL:CRVB:2005:AU1895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4636 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.E.M.J. Hetharie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en de meegewogen informatie door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle, waarin de arbeidsongeschiktheid van de appellante is beoordeeld. Appellante, werkzaam als directiesecretaresse, heeft sinds 2000 te maken met gezondheidsproblemen, waaronder enkelklachten en RSI. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat appellante een WAO-uitkering heeft toegekend in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. De rechtbank heeft het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, wat leidt tot het hoger beroep.

De Raad oordeelt dat de rechtbank de door appellante aangeleverde informatie, waaronder medische gegevens van behandelend artsen, voldoende heeft meegewogen. De rechtbank concludeert dat de verdiencapaciteit van appellante in de resterende functies niet significant is aangetast, ondanks het vervallen van haar functie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt dat er geen reden is om de bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten. De Raad wijst erop dat de informatie van de bezwaarverzekeringsarts en de rapporten van de behandelend artsen in overeenstemming zijn met de vastgestelde beperkingen van appellante.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en stelt dat er geen termen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De zaak is behandeld op 20 juli 2005, maar partijen zijn niet verschenen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 31 augustus 2005.

Uitspraak

E N KE L V O U D I G E K A M E R
03/4636 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. Th.P.M. Moons, advocaat te Almere, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zwolle op 5 september 2003, onder reg.nr. AWB 02/691 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeld aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 20 juli 2005, waar partijen - met voorafgaande kennisgeving - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellante als eiseres is aangeduid en gedaagde als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
“Eiseres is sedert 1999 fulltime werkzaam geweest als directiesecretaresse/managementassistente in dienst van UPC Nederland.
Op 28 september 2000 is eiseres ten gevolge van enkelklachten en aansluitend een appendectomie ongeschikt geworden tot het verrichten van haar werkzaamheden. Daarnaast heeft eiseres RSI-klachten op diverse plaatsen, vooral aan de linkerpols, rechterschouder, elleboog en beide handen. In verband daarmee volgt zij Mensendiecktherapie. Bovendien klaagt eiseres over concentratiestoornissen, slaapstoornissen, soms geheugendefecten en is zij vaak moe. Zij stelt dat zij in het verleden roofbouw op haar lichaam heeft gepleegd.”
Bij besluit van 21 november 2001 is aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van
27 september 2001 een WAO-uitkering krijgt toegekend, berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 6 juni 2002 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen reden om de bevindingen van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. Er is volgens de rechtbank geen sprake van informatie van medische aard die een ander licht werpt op de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding en de vastgestelde beperkingen die hieruit voortvloeien voor het verrichten van arbeid. De rechtbank heeft dan ook geen aanleiding gezien om het advies in te winnen van een medisch deskundige. Ten aanzien van het onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“Ten aanzien van het eerste aspect constateert de rechtbank dat eiseres op
27 juli 2001 is onderzocht door verzekeringsarts M.C. Wijnen. Deze heeft bij lichamelijke onderzoek aan schouders, armen, polsen, handen en rug geen afwijkingen en bewegingsbeperkingen kunnen vinden. Bij onderzoek van de nek werd slechts een licht hypertone musculatuur vastgesteld. De verzekeringsarts heeft hierop slechts lichte lichamelijke beperkingen voor arbeid vastgesteld. Voor wat betreft de psychische klachten die eiseres heeft, heeft de verzekeringsarts geen aanwijzingen voor evidente psychopathologie kunnen vinden. Eiseres heeft echter nogal wat meegemaakt in de afgelopen jaren. Zij heeft een perfectionistische instelling. Contact met een psycholoog heeft haar inzichten vergroot en de verzekeringsarts acht haar ook op psychisch vlak slechts licht beperkt, in die zin dat zij niet mag worden blootgesteld aan werken waar tempodruk aan de orde is.
Tijdens de bezwaarprocedure is op 14 mei 2002 rapport uitgebracht door bezwaarverzekeringsarts mw. Y. van der Voort. Deze is aanwezig geweest bij de hoorzitting op 17 april 2002 en heeft informatie ingewonnen bij de huisarts van eiseres, welke op 26 april 2002 is verkregen. Daarnaast heeft eiseres tijdens de hoorzitting een brief overhandigd van haar behandelend Mensendiecktherapeut.
De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat eiseres beperkingen heeft ten aanzien van werken. Op het punt van hand- en vingergebruik heeft de bezwaarverzekeringsarts opgemerkt dat de functie van de handen op zich niet beperkt is, maar op basis van de klachten is het voor eiseres wel goed om deze niet te belasten met veel typewerk en kracht zetten. Continu gebruik van het toetsenbord is niet toegestaan. Omdat er geen duidelijke afwijkingen zijn in de nek, ziet de bezwaarverzekeringsarts geen reden een beperking aan te geven op de belastbaarheid van de nek. De pijn in de nek wordt meer bepaald door het gebruik van de armen, hiervoor is reeds een beperking op het punt van reiken aangegeven. Ook is er geen medische indicatie voor meer beperkingen ten aanzien van staan. Er zijn geen ernstige afwijkingen aan de rug, naar gebleken uit weergave van de röntgenologische bevindingen van maart 2002 in het door de huisarts verstrekte overzicht. Eiseres kan pijn in de rug bij staan verder verminderen door een goede houding aan te nemen en een goede fysieke conditie te hebben. Er zijn naar het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts verder geen zodanige psychiatrische afwijkingen dat er op basis hiervan verdere beperkingen aangegeven zouden moeten worden in de psychische belastbaarheid. De bezwaarverzekeringsarts acht eiseres geschikt voor lichte functies, waarbij niet continu met een toetsenbord gewerkt moet worden. De eiseres geduide functies acht de bezwaarverzekeringsarts geschikt voor eiseres, met uitzondering van de functies stikster meubelbekleding.
Ten aanzien van het arbeidskundige aspect is de rechtbank van oordeel dat ondanks het vervallen van de functie stikster meubelkleding, de verdiencapaciteit in de resterende functies zodanig is dat het verlies aan verdiencapaciteit nog steeds valt in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. Voor wat betreft de resterende functies is de rechtbank van oordeel dat in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige (lees: bezwaarverzekeringsarts) afdoende is aangegeven waarom de overschrijdingen van de belastbaarheid die het geraadpleegde systeem aangeeft, in feite voor appellante geen overschrijdingen inhouden.
Namens appellante is in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank bij het nemen van haar beslissing de door appellante ter beschikking gestelde informatie, waaronder die van de behandelend sector, onvoldoende heeft meegenomen.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad is van oordeel dat de door appellante ter beschikking gestelde informatie in voldoende mate overeenkomt met de beperkingen die door de verzekeringsartsen van gedaagde zijn waargenomen en in het belastbaarheidspatroon tot uitdrukking zijn gebracht. De Raad wijst hiervoor - evenals de rechtbank - op de rapporten van bezwaarverzekeringsarts Y. van der Voort van
14 mei 2002, 19 augustus 2002 en 12 september 2002. Daarnaast heeft bezwaarverzekeringsarts J.H.M. Kupecz-Mogendorff in reactie op de informatie van revalidatiearts L. v.d. Dussen, verbonden aan het regionaal centrum voor revalidatie de Trappenberg en het behandelplan samenwerkingsverband psychologen Almere, aangegeven dat met deze informatie reeds rekening is gehouden omdat de inhoud overeenkomt met de reeds verstrekte informatie door de huisarts.
Het vorenstaande betekent dat de rechtbank het bestreden besluit op goede gronden in stand heeft gelaten. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
BKH