ECLI:NL:CRVB:2005:AU1915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5647 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.E.M.J. Hetharie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die als dakdekker werkzaam was en op 13 december 2000 uitviel wegens rugklachten na een bedrijfsongeval. Het dienstverband eindigde op 21 december 2000 en er volgde een beoordeling in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Verzekeringsarts I. Andriessen concludeerde op 3 oktober 2001 dat appellant beperkingen had als gevolg van zijn lage rugklachten en stelde een belastbaarheidspatroon op. Op basis hiervan selecteerde arbeidsdeskundige M.Th. Hoeben functies en werd het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 21,10%. Gedaagde verleende appellant een WAO-uitkering met ingang van 12 december 2001, met een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.

Appellant was het niet eens met deze beoordeling en voerde in bezwaar aan dat hij meer beperkt was dan gedaagde had aangenomen. Bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer concludeerde na onderzoek op 25 februari 2002 dat er geen aanleiding was om de belastbaarheid te wijzigen. Gedaagde verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 31 mei 2002. In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere standpunten en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte geen deskundige had benoemd. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de medische rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd waren en dat er geen aanleiding was om een deskundige aan te wijzen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestreden besluit op goede gronden berustte.

De Raad overwoog dat de ingediende stukken van appellant buiten beschouwing moesten worden gelaten, omdat deze te laat waren ingediend. De Raad concludeerde dat zowel de medische als de arbeidskundige component van de schatting op goede gronden berustten, en dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking kwam.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5647 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant, heeft mr. E.C.R.E.M. Corsten, advocaat te Eindhoven, op bij beroepschrift (met bijlage) aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Hertogenbosch op 3 oktober 2003, onder reg.nr. AWB 02/1705 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 30 juni 2005 een nadere rapportage met bijlagen in het geding gebracht.
Op 11 juli 2005, heeft mr. C.J. Driesse, advocaat te Geldrop, als opvolgend gemachtigde, nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 20 juli 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Driesse, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen P.M.W. van der Helm, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant, die laatstelijk werkzaam was als dakdekker, is op 13 december 2000 uitgevallen wegens rugklachten na een bedrijfsongeval. Het dienstverband is per 21 december 2000 van rechtswege beëindigd. Vervolgens heeft per einde wachttijd een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). In dat verband heeft verzekeringsarts I. Andriessen op 3 oktober 2001 een rapport uitgebracht. Daarin is zij tot de conclusie gekomen dat appellant als gevolg van zijn lage rugklachten beperkingen heeft.
Met inachtneming van deze beperkingen heeft zij een zogenoemd belastbaarheidspatroon opgesteld. Na overleg met de verzekeringsarts zijn door arbeidsdeskundige M.Th. Hoeben overeenkomstig dit belastbaarheidspatroon functies geselecteerd en is het verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld op 21,10%. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 24 januari 2002 een uitkering ingevolge de WAO toegekend met ingang van 12 december 2001 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
In bezwaar is namens appellant aangevoerd, dat appellant meer beperkt is dan gedaagde heeft aangenomen. Naar appellants mening gaan zowel het belastbaarheidspatroon als de functieduidingen voorbij aan de mate van zijn beperkingen bij zijn dagelijks functioneren. Bezwaarverzekeringsarts J.H.M. de Brouwer heeft appellant op
25 februari 2002 onderzocht en is, na kennisneming van de nadien verkregen medische informatie van behandelend neuroloog dr. J. Boiten, in zijn rapportage van 7 maart 2002 tot de conclusie gekomen dat er geen aanleiding is om de door de primaire verzekeringsarts geduide belastbaarheid te wijzigen. Wel zijn na arbeidskundige heroverweging drie functies afgevallen, maar dit heeft niet geleid tot een wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van 31 mei 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellant dan ook ongegrond verklaard.
In beroep zijn namens appellant dezelfde grieven naar voren gebracht als in bezwaar. Ter zitting van de rechtbank heeft gemachtigde van appellant verzocht om een deskundigenonderzoek door een psychiater omdat appellant vanwege zijn psychische klachten onder behandeling is. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep zijn namens appellant de eerdere standpunten uit bezwaar en beroep herhaald en is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan het verzoek om een deskundige te benoemen. Voorts is namens appellant medische informatie uit de behandelende sector overgelegd.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt allereerst vast dat de namens appellant op 11 juli 2005 ingezonden stukken zijn ingebracht met overschrijding van de in artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vermelde termijn van tien dagen binnen welke termijn partijen voor de zitting stukken kunnen indienen. Gedaagde heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen het inbrengen van deze stukken in geding, zodat de Raad deze buiten beschouwing dient te laten. De Raad heeft daarom de inhoud van deze stukken slechts bij zijn oordeelsvorming betrokken voor zover appellants gemachtigde daarover ter zitting mededeling heeft gedaan.
Voor wat betreft het medische gedeelte kent de Raad doorslaggevende betekenis toe aan de rapportages van verzekeringsarts Andriessen en bezwaarverzekeringsarts De Brouwer. Naar het oordeel van de Raad heeft De Brouwer afdoende gemotiveerd, dat de medische informatie van neuroloog Boiten, geen aanleiding geeft om appellant op de datum in geding meer beperkt te achten dan reeds door de verzekeringsarts in het belastbaarheidspatroon is vastgesteld. Hetgeen namens appellant ter zitting van de Raad is meegedeeld over de psychische component kan aan dit oordeel niets afdoen. Daartoe heeft de Raad laten wegen dat uit de onderzoeken door de (bezwaar)verzekeringsartsen op de datum in geding niet is gebleken van uit een psychische ziekte of gebrek voortvloeiende beperking. De Raad ziet dan ook geen aanleiding een deskundige aan te wijzen. Naar het oordeel van de Raad berust de medische component van het bestreden besluit dan ook op goede gronden.
Voor wat betreft het arbeidskundige gedeelte van de schatting stelt de Raad vast dat gedaagde de ogenschijnlijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de verwoording functiebelasting van de verschillende voor appellant geselecteerde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd, waarmee voor de Raad de geschiktheid voor deze functies in voldoende mate is komen vast te staan.
Nu de arbeidskundige component eveneens op goede gronden berust, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist moet worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
BKH