[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 14 juni 2000 heeft gedaagde geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toe te kennen, aangezien zij per 25 september 1995, zijnde een jaar voor datum aanvraag, minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 13 juni 2001 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het door appellante tegen het besluit van 14 juni 2000 ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 maart 2003, nr. AWB 01/650 WAO, heeft de rechtbank Groningen het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, zulks nadat prof. dr. R.J. van den Bosch, psychiater, in zijn hoedanigheid van door de rechtbank benoemde deskundige, rapport had uitgebracht.
Tegen die uitspraak heeft appellante hoger beroep ingesteld op door haar gemachtigde mr. G. Bakker, verbonden aan Rechtshulp Noord te Groningen, bij beroepschrift aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 17 juni 2003.
Bij schrijven van 1 juli 2005 heeft de gemachtigde van appellante de beroepsgronden nader uiteengezet.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 13 juli 2005, waar voor appellante is verschenen mr. Bakker, voornoemd. Gedaagde heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. W. Hoogendorp, werkzaam bij het Uwv.
Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 25 september 1995, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die - door de bezwaarverzekeringsarts enigszins aangescherpte - beperkingen geschikt was voor de volgende door de bezwaararbeidsdeskundige per 25 september 1995 geselecteerde functies: productiemedewerker kunststof (functienummer 3811-0040-027, fb-code 9019), printplaatmonteur (functienummer 3611-0025-002, fb-code 8538), archiefvormer (functienummer 5128-9998-001, fb-code 1915) en facet documentaire informatie verzorger (functienummer 9011-9968-020, eveneens fb-code 1915). Vergelijking van de mediane loonwaarde van de drie geselecteerde fb-codes met het voor appellante als jeugdgehandicapte op het wettelijk minimumloon vast te stellen maatmaninkomen geeft geen relevant verlies aan verdiencapaciteit te zien.
De vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden is door de rechtbank bevestigend beantwoord, waarbij de rechtbank met name acht heeft geslagen op het rapport d.d. 3 april 2002 van de door haar als deskundige benoemde psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch.
Namens appellante is tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat de drie functies die aan de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling ten grondslag liggen, niet in overeenstemming zijn met het oordeel van de deskundige. Voorts is aangevoerd dat de bezwaarverzekeringsarts weliswaar na kennisneming van het rapport van de deskundige een drietal functies heeft laten vervallen en een functie heeft gehandhaafd, maar dat hij ten onrechte geen oordeel heeft gegeven over de houdbaarheid van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies.
Dienaangaande overweegt de Raad dat het uit een oogpunt van duidelijkheid de voorkeur zou hebben verdiend dat de bezwaarverzekeringsarts zich expliciet zou hebben uitgelaten over alle functies. De Raad leidt - anders dan de gemachtigde van appellante - uit het stilzwijgen van de bezwaarverzekeringsarts evenwel niet af dat de bezwaarverzekeringsarts de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies niet heeft beoordeeld. De Raad verstaat - evenals gedaagde en de rechtbank - het stilzwijgen van de bezwaarverzekeringsarts aldus dat de bezwaarverzekeringsarts die functies in het licht van het rapport van de deskundige houdbaar heeft geacht.
Mede gelet op de desbetreffende functieomschrijvingen is de Raad voorts van oordeel dat de voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gebruikte, tot de fb-codes 9019, 8538 en 1915 behorende functies inderdaad beantwoorden aan de door de deskundige omschreven beperkingen.
Naar aanleiding van het schrijven van de gemachtigde van appellante van 1 juli 2005 hebben de bezwaarverzekeringsarts A. van Bruggen en de bezwaararbeidsdeskundige H. Coerts in hun gezamenlijke rapportage van 12 juli 2005 uiteengezet waarom de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies tegen de achtergrond van de door de deskundige Van den Bosch aangegeven beperking op het punt van samenwerken met anderen als voor appellante passende functies zijn aan te merken.
De Raad heeft geen grond om deze - ter zitting door de gemachtigde van gedaagde voorgedragen - analyse voor onjuist te houden.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep geen doel treft, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005.