ECLI:NL:CRVB:2005:AU1952

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/5794 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
  • T. Hoogenboom
  • P. Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring wegens niet tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 augustus 2005 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, maar dit hoger beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat de opposant het griffierecht niet tijdig had betaald. Tegen deze niet-ontvankelijkverklaring is verzet aangetekend. Tijdens de zitting op 6 juli 2005 is de opposant niet verschenen, terwijl de geopposeerde, vertegenwoordigd door mr. G.G. Prijor, wel aanwezig was.

De Raad heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de opposant geen machtiging heeft overgelegd, wat betekent dat hij voor zichzelf verzet heeft gedaan. Het ingediende verzetschrift richtte zich specifiek tegen de niet-ontvankelijkverklaring in verband met het ontbreken van een machtiging. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen redenen zijn om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat betrekking heeft op de proceskosten.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard. De Raad benadrukte dat de opposant in zijn eerdere correspondentie slechts om uitstel had verzocht voor het indienen van een machtiging, en dat dit verzoek na de deadline voor het voldoen van het griffierecht was ontvangen. De Raad concludeerde dat de argumenten van de opposant niet voldoende waren om de niet tijdige betaling van het griffierecht te verontschuldigbaar te achten.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/5794 WW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant, beweerdelijk namens [betrokkene], wonende te [woonplaats],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij beroepschrift van 15 oktober 2004 heeft [opposant], wonende te [woonplaats], beweerdelijk namens [betrokkene] bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Rotterdam op 16 september 2004, registratienummer WW 03/3729, tussen partijen gegeven uitspraak.
Bij schrijven van 25 oktober 2004 heeft de Raad van State het beroepschrift aan de Raad ter verdere afhandeling toegezonden.
Bij uitspraak van 23 februari 2005 heeft de Raad het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat opposant het griffierecht niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan.
Tegen deze uitspraak is verzet gedaan.
Het verzet is behandeld ter zitting van 6 juli 2005 waar appellant -met bericht- niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. G.G. Prijor, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Nu opposant wederom geen machtiging heeft overlegd, moet hij geacht worden voor zichzelf verzet te hebben gedaan.
Blijkens het ingediende verzetschrift is het verzet gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring voor zover deze het niet overleggen van een machtiging betreft.
Hetgeen opposant in verzet heeft aangevoerd vormt geen grond om de niet tijdige betaling van het griffierecht verontschuldigbaar te achten. Hiertoe overweegt de Raad dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet tijdig voldoen van het verschuldigde griffierecht. Hierbij merkt de Raad op dat opposant bij brief van
21 december 2004 slechts uitstel heeft verzocht voor het indienen van een machtiging, dat dit verzoek bij de Raad is ontvangen na afloop van de door de Raad gestelde termijn voor het voldoen van het griffierecht en dat die brief een niet terzake doende verband legt tussen het vereiste van een machtiging en het voldoen van het griffierecht.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. T. Hoogenboom, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2005.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) P. Boer.
RW168