[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 24 juni 2004, kenmerk 86335, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945, hierna: de Wet.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift heeft eiser aangegeven waarom hij zich niet kan verenigen met het bestreden besluit.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 21 juli 2005. Aldaar is eiser in persoon verschenen en heeft verweerster zich doen vertegenwoordigen door mr. F.M.H. Kok, werkzaam bij Loyalis maatwerkadministraties BV.
Eiser, geboren [in] 1925, heeft zich op 16 mei 2002 tot verweerster gericht met een schrijven dat is aangemerkt als een aanvraag om met toepassing van artikel 3 van het Koninklijk besluit van 8 juli 1978 (Stb.422), hierna: het Besluit, in aanmerking te worden gebracht voor een buitengewoon pensioen ingevolge de Wet. Eiser heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat hij psychisch letsel heeft opgelopen ten gevolge van zijn eigen verzetsdaden en als gevolg van het verzet van zijn vader en van zijn broer Klaas, die in februari 1945 in verband met zijn verzet is gearresteerd en vervolgens is gefusilleerd.
Verweerster heeft de aanvraag van eiser afgewezen bij besluit van 10 september 2003, zoals na bezwaar gehandhaafd bij het thans bestreden besluit. Verweerster heeft daarbij overwogen dat van verzetsdaden van eisers vader na onderzoek door de Stichting 1940-1945 niet is gebleken maar dat uit dat onderzoek is gebleken dat eisers broer Klaas dient te worden gerekend tot de deelnemers aan het verzet. Zij stelt zich echter op het standpunt, samengevat, dat in het functioneren van eiser in en na de oorlog geen concrete omstandigheden zijn aan te wijzen die duiden op een ernstige verstoring van levensomstandigheden in verband met het verzet van zijn broer.
Naar aanleiding van hetgeen eiser tegen het bestreden besluit heeft aangevoerd overweegt de Raad het volgende. Het onderhavige geding heeft geen betrekking op de vraag of eiser zelf heeft deelgenomen aan het verzet, aangezien hieromtrent in het bestreden besluit geen beslissingen zijn genomen. In dit geding is uitsluitend aan de orde de vraag of bij eiser ten gevolge van het verzet van zijn broer Klaas een ernstige verstoring van levensomstandigheden is opgetreden. Daartoe overweegt de Raad het volgende.
Ingevolge artikel 3 van het Besluit kan verweerster met personen die behoren tot de in artikel 2 van het Besluit genoemde categorieën van personen op wie de Wet van overeenkomstige toepassing is, gelijkstellen degenen wier omstandigheden tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 een zodanige overeenkomst vertonen met die personen behorende tot eerder bedoelde categorieën, dat het niet toepassen van de Wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn.
Deze bevoegdheid is discretionair van aard, hetgeen met zich brengt dat de Raad het bestreden besluit slechts met terughoudendheid kan toetsen.
Het bestreden besluit is vrucht van beleid dat verweerster in het kader van de toepassing van artikel 3 van het Besluit heeft ontwikkeld en dat door de Raad in vaste jurisprudentie als niet onredelijk is aangemerkt. Daarbij is de kernvraag of sprake is geweest van een ernstige verstoring van levensomstandigheden ten gevolge van het derden verzet in de oorlogsjaren 1940-1945, zich uitend in een rode draad van psychisch disfunctioneren in aansluiting op de oorlog en tot in het heden. Aandachtspunten hierbij zijn onder meer schoolopleiding en beroepsopleiding, beroepsleven, relaties en psychische ziekte-geschiedenis.
Naar het bestreden besluit laat zien, is verweerster van oordeel dat in het geval van eiser een ernstige verstoring van levensomstandigheden als hiervoor bedoeld zich niet heeft voorgedaan. Dit standpunt van verweerster berust op het advies van de geneeskundig adviseur van de Pensioen- en Uitkeringsraad, G.M. van der Molen, die op basis van ten behoeve van eisers aanvraag verricht medisch onderzoek door de arts A.S.E.P. Textor alsmede op basis van informatie verkregen onder meer van E. Snatager, psychotherapeut bij de Stichting Centrum 45, heeft geoordeeld dat niet zozeer de gevolgen van het verzet van zijn broer, maar juist en bij uitstek niet onder de Wet vallende gebeurtenissen de bij eiser aanwezige psychische klachten hebben veroorzaakt.
De Raad heeft in de omtrent eiser beschikbare medische informatie geen aanknopings-punten gevonden om dit standpunt van verweerster onjuist te achten. In de omtrent eiser door de Stichting Centrum 45 verschafte informatie vindt de Raad veeleer bevestiging van het standpunt van verweerster, nu in deze informatie als basis van de bij eiser bestaande problematiek mede zijn eigen oorlogservaringen alsmede zijn naoorlogse ervaringen als lid van een vuurpeloton tijdens zijn diensttijd als marechaussee worden aangewezen.
Het vorenstaande betekent dat het beroep van eiser ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
De Centrale Raad van Beroep,
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. H.R. Geerling-Brouwer als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 1 september 2005.
(get.) A.D. van Dissel-Singhal.