ECLI:NL:CRVB:2005:AU2076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4725 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • D.J. van der Vos
  • G.J.H. Doornewaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAZ-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAZ-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had op 16 februari 2001 besloten om appellant per 22 januari 2001 geen uitkering toe te kennen, omdat hij de wachttijd van 52 weken niet zou hebben vervuld. Dit besluit werd later door de rechtbank Amsterdam ongegrond verklaard. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvullende medische informatie heeft overgelegd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en deskundigen ingeschakeld om de medische situatie van appellant te beoordelen. De psychiater M. Kazemier concludeerde dat appellant gedurende de relevante periode niet in staat was om zijn eigen arbeid te verrichten als gevolg van een aanpassingsstoornis. De Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van het Uwv dat appellant geen ziekte of gebrek had. Hierdoor kwam de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant slaagde. De eerdere uitspraak en het bestreden besluit werden vernietigd, en het Uwv werd opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.288,- bedroegen, en het griffierecht van € 109,23 moest worden vergoed.

Uitspraak

02/4725 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Frankrijk), appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 16 februari 2001 heeft gedaagde geweigerd appellant per 22 januari 2001 een uitkering ingevolge de Wet arbeid zelfstandigen (WAZ) toe te kennen onder de overweging dat appellant de wachttijd van 52 weken niet heeft vervuld omdat er geen sprake is van een ziekte of gebrek.
Bij besluit van 8 juni 2001 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar gericht tegen het besluit van 16 februari 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank Amsterdam heeft bij uitspraak van 5 augustus 2002, geregistreerd onder nummer AWB 01/2616 WAZ, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Op bij aanvullend beroepschrift van 25 november 2002 aangevoerde gronden heeft mr. O. Labordus, werkzaam bij LAR Rechtsbijstand te Rijswijk, namens appellant hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 16 april 2003 en 8 juli 2004 heeft appellant aanvullende medische informatie overgelegd.
Hierop is zijdens gedaagde bij schrijven van 10 augustus 2004 (met bijlage) op gereageerd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 12 november 2004.
Omdat na sluiting van de behandeling ter zitting naar het oordeel van de Raad het onderzoek niet volledig is geweest, is dit heropend.
Door de Raad desverzocht heeft de psychiater M. Kazemier bij rapport van 25 april 2005 van verslag en advies gediend.
Gedaagde heeft hierop bij brief van 20 juni 2005 (met bijlage) gereageerd.
Het geding is ter voortgezette behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad, gehouden op 13 juli 2005, waar partijen - met schriftelijke kennisgeving - niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een uitvoerig overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De Raad volstaat hier met de vermelding dat gedaagde bij het bestreden besluit het besluit van 16 februari 2001, ertoe strekkende dat appellant per 22 januari 2001 een WAZ-uitkering wordt geweigerd omdat er geen sprake is van arbeidsongeschiktheid wegens een ziekte of gebrek, heeft gehandhaafd.
Gedaagde heeft zich bij het nemen van de primaire beslissing gebaseerd op de rapporten van de verzekeringsarts K.G.M. van den Brand van 15 januari 2001 en 13 februari 2001. Van den Brand is van mening dat er bij appellant geen sprake was van arbeidsongeschikt-heid als gevolg van ziekte of gebrek en heeft zich hierbij gebaseerd op de door hem ingewonnen expertise van de psychiater J.H.M. van Laarhoven van 31 januari 2001. De bezwaarverzekeringsarts J.A.F. Leunisse-Walboomers heeft zich, blijkens haar rapportage van 29 mei 2001, kunnen verenigen met de conclusie van de verzekeringsarts.
Bij schrijven van 14 maart 2002 is namens appellant een rapport van de door hem ingeschakelde psychiater E.F. van Ittersum van 7 maart 2002 naar de rechtbank gestuurd.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
De Raad heeft aanleiding gezien zich van verslag en advies te laten dienen door de als deskundige geraadpleegde psychiater Kazemier. Deze is tot de conclusie gekomen dat appellant van 24 januari 2000 gedurende een periode van 52 weken onafgebroken dan wel met onderbrekingen die korter dan vier weken hebben geduurd, niet in staat is geweest om zijn eigen arbeid te verrichten als gevolg van een aanpassingsstoornis.
Naar vaste jurisprudentie van de Raad dient in beginsel het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde onafhankelijke medische deskundige te worden gevolgd. In dit geval doen zich geen feiten of omstandigheden voor die grond vormen om van deze lijn af te wijken.
Gelet op de bevindingen en het advies van de deskundige is de Raad van oordeel dat niet staande kan worden gehouden dat appellant de wachttijd van 52 weken niet heeft vervuld. De Raad oordeelt hier toe mede dat de conclusie van Kazemier aansluit bij die van Van Ittersum en toch ook bij die van Van Laarhoven, waar deze melding heeft gemaakt van een niet gespecificeerde aanpassingstoornis op As I van de DSM IV-classificatie. Naar het oordeel van de Raad zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het standpunt van gedaagde dat er bij appellant geen sprake is van een ziekte of gebrek maar van een 'zo zijn'.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit komen voor vernietiging in aanmerking. Gedaagde zal een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad acht termen aanwezig om gedaagde op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en eveneens € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Andere kosten zijn door appellant niet gevorderd.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 109,23 (€ 27,23 + € 82,-) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. D.J. van der Vos en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
MR