ECLI:NL:CRVB:2005:AU2098
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- K.J.S. Spaas
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van appellant voor geselecteerde functies in het kader van de WAO-schatting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, die het beroep tegen het bestreden besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant, die sinds 25 mei 1999 wegens schouderklachten arbeidsongeschikt is, had eerder een WAO-uitkering ontvangen, maar deze werd na herbeoordeling in maart 2002 verlaagd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 26 juli 2005, maar appellant en zijn raadsman waren niet verschenen. Gedaagde was vertegenwoordigd door mr. R.G. Willems-Cremers.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De rechtbank had geoordeeld dat de medische beperkingen van appellant correct waren vastgesteld en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad bevestigde dat de psychische en rugklachten van appellant adequaat waren meegewogen in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek.
Daarnaast heeft de Raad de arbeidskundige grondslag van het besluit beoordeeld. Appellant betwistte de actualiteit van de geselecteerde functies, maar de Raad oordeelde dat de gedaagde voldoende had aangetoond dat de functies 'meubelspuiter' en 'stikster meubelbekleding' op de datum in geding beschikbaar waren op de arbeidsmarkt. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies passend waren en dat appellant, gezien zijn opleidingsniveau en werkervaring, in staat was deze functies te vervullen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te herzien en dat de aangevallen uitspraak in stand kon blijven.