ECLI:NL:CRVB:2005:AU2109

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6356 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid in het kader van WAO-schatting

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 6 september 2005, gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 november 2003. Appellant, vertegenwoordigd door mr. A.L. Looijenga van FNV Ledenservice, heeft hoger beroep ingesteld tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 1 augustus 2002. Dit besluit stelde dat appellant, ondanks beperkingen, geschikt was voor de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De rechtbank had het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden. De Raad concludeert dat er geen nieuwe gezichtspunten zijn aangevoerd in hoger beroep die het oordeel van de rechtbank zouden kunnen veranderen. De Raad bevestigt dat de aangenomen beperkingen van appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid juist zijn en dat appellant in staat is de werkzaamheden te verrichten die behoren bij de geselecteerde functies. De Raad merkt op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bieden over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum, en dat de eigen mening van appellant over zijn gezondheid niet het gewicht heeft dat hij eraan hecht.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. K.J.S. Spaas, in aanwezigheid van griffier M.H.A. Jenniskens.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/6356 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. A.L. Looijenga, medewerkster bij FNV Ledenservice te Deventer, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 7 november 2003, reg.nr. AWB 02/1957, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 26 juli 2005, waar partijen -gedaagde met voorafgaand bericht- niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Het bestreden besluit van 1 augustus 2002 berust op het standpunt dat appellant op 16 juli 2001, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen, met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens gedaagde in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 15%.
De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de orde is de vraag of de Raad de rechtbank kan volgen in haar oordeel dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
Hetgeen gemachtigde van appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met de stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
De Raad merkt nog op dat de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een verantwoord oordeel te komen.
Aan de eigen, niet met medische gegevens onderbouwde, mening van appellant met betrekking tot zijn gezondheidstoestand kan de Raad niet dat gewicht toekennen dat hij daaraan gehecht wil zien.
Uitgaande aldus van de juistheid van de door gedaagde aangenomen beperkingen bij appellant ten aanzien van het verrichten van arbeid, is de Raad niet gebleken dat appellant de werkzaamheden behorende bij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet zou kunnen verrichten. De Raad is voorts van oordeel dat de relevante markeringen in de geduide functies afdoende zijn toegelicht.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas in tegenwoordigheid van M.H.A. Jenniskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 september 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) M.H.A. Jenniskens.
Gw