ECLI:NL:CRVB:2005:AU2312
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.J. Simon
- J.J.B. van der Putten
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van WAO-besluit wegens onvoldoende onderbouwing van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft geweigerd. De appellante, een 49-jarige vrouw, meldde zich op 19 januari 2001 ziek en was werkzaam als inpakster. Het Uwv stelde haar arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% vast, wat leidde tot een weigering van de uitkering. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar haar bezwaren werden ongegrond verklaard. In hoger beroep betwistte zij de juistheid van de vastgestelde arbeidsongeschiktheid en voerde aan dat haar beperkingen niet adequaat waren beoordeeld.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestreden besluit niet voldoende was onderbouwd. De Raad stelde vast dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid slechts op twee functies was gebaseerd, wat niet voldeed aan de eisen van een zorgvuldige besluitvorming. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de medische kant van de zaak, maar vond dat de arbeidskundige beoordeling tekortschoten. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit en de uitspraak van de rechtbank voor vernietiging in aanmerking kwamen.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en droeg het Uwv op om een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 322,- en moest het griffierecht van € 116,- worden vergoed.