ECLI:NL:CRVB:2005:AU2314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G.P.A.M. Garvelink-Jonkers
- J.Th. Wolleswinkel
- R. Kooper
- Rechtspraak.nl
Beoordeling en ontslag van een ambtenaar in hoger beroep
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die zijn beroepen tegen de besluiten van Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland ongegrond heeft verklaard. De appellant, die sinds 1979 in dienst was, werd ontslagen wegens ongeschiktheid voor zijn functie als medewerker catering. De rechtbank oordeelde dat het ontslag was gebaseerd op een reeks negatieve beoordelingen, waarbij de laatste beoordeling op 22 januari 2002 niet op onvoldoende gronden berustte. De appellant had veelvuldig op zijn tekortkomingen gewezen gekregen en had meerdere kansen gekregen om zijn functioneren te verbeteren, maar was hierin niet geslaagd.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de gedaagden in redelijkheid van hun ontslagbevoegdheid gebruik hadden kunnen maken. De Raad merkte op dat het disfunctioneren van de appellant niet door ziekte was veroorzaakt, en dat de beoordeling van zijn functioneren voldoende gemotiveerd was. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beoordeling en het ontslag van de appellant op een toereikende feitelijke grondslag berustten. De Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden, aangezien er geen sprake was van een onterecht besluit van de gedaagden.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor ambtenaren om adequaat te functioneren en dat negatieve beoordelingen, mits goed onderbouwd, kunnen leiden tot ontslag. De zaak benadrukt ook het belang van een zorgvuldige beoordeling en de mogelijkheid voor ambtenaren om in beroep te gaan tegen beslissingen die hen aangaan.