ECLI:NL:CRVB:2005:AU2328

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5892 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.J. Simon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid op basis van WAO na herkeuring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellante, die sinds 26 september 1999 met psychische en nekklachten uitgevallen was, ontving een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Na een verzoek om herkeuring in februari 2001, concludeerde de verzekeringsarts van het Uwv dat er geen wijzigingen waren in haar belastbaarheid. Het Uwv besloot haar uitkering ongewijzigd voort te zetten, wat leidde tot bezwaar van appellante.

De bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige bevestigden de eerdere conclusies van de verzekeringsarts en stelden dat appellante nog steeds in staat was om bepaalde functies te vervullen, zoals receptionist en assemblage medewerker. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende was en dat er geen reden was om aan te nemen dat appellante niet in staat was om de geduide functies te vervullen.

In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij meer dan 25 tot 35% arbeidsongeschikt was. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank, oordelend dat appellante geen nieuwe gezichtspunten had aangedragen die tot een ander oordeel konden leiden. De Raad concludeerde dat het besluit van het Uwv, dat appellante voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt achtte, op goede gronden was genomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5892 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoerings-organisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellante heeft op bij aanvullend beroepschrift van 4 januari 2004 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Haarlem op 17 oktober 2003, nr. Awb 03/496 WAO, tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter beandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 12 augustus 2005, waar partijen – gedaagde met voorafgaand bericht – niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante is op 26 september 1999 uitgevallen met psychische klachten en nekklachten voor haar werkzaamheden als medisch administratief medewerkster. Met ingang van 25 september 2000 heeft gedaagde appellante in aanmerking gebracht voor een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Op 17 februari 2001 heeft appellante bij gedaagde een verzoek om een herkeuring ingediend. In dat kader en in verband met de eerstejaars herbeoordeling heeft gedaagde een onderzoek verricht naar de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante. De verzekeringsarts van gedaagde heeft geen aanleiding gezien om het eerder voor appellante opgestelde belastbaarheidspatroon van 14 augustus 2000 te wijzigen. Vervolgens heeft gedaagde bij besluit van 23 mei 2001 aan appellante medegedeeld dat haar uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%, ongewijzigd wordt voortgezet.
Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De bezwaarverzekeringsarts heeft het oordeel van de verzekeringsarts onderschreven dat er in de belastbaarheid van appellante geen wijzigen waren opgetreden ten opzichte van de belastbaarheid zoals vastgesteld in het belastbaarheidspatroon van 14 augustus 2000. De bezwaararbeids-deskundige heeft alsnog een arbeidskundige beoordeling verricht. De per einde wachttijd voor appellante geduide functies, waaronder receptionist, assemblage medewerker en medewerker postverwerking e.d., zijn volgens de bezwaararbeidsdeskundige nog steeds geschikt voor appellante. Alvorens tot dit oordeel te komen heeft hij met de bezwaar-verzekeringsarts overleg gepleegd over de markeringen in de verwoordingen functiebelasting van deze functies. Na indexering van het maatmanloon dient appellante volgens de bezwaarverzekeringsarts echter te worden ingedeeld in de arbeidsongeschikt-heidsklasse van 25 tot 35%.
Bij besluit van 20 december 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellante in zoverre gegrond verklaard en haar met ingang van
23 mei 2001 voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO beschouwd.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank – samengevat – overwogen dat er voor de verzekeringsarts geen aanleiding bestond om contact op te nemen met de behandelende sector, omdat appellante reeds ten tijde van de eerste beoordeling van de mate van arbeidsongeschikt-heid niet meer onder behandeling van de psychologe was, de verzekeringsarts beschikte over de rapportage van de bedrijfsarts van appellante, er ten tijde van de herkeuring geen sprake was van medicijngebruik en de informatie die de verzekeringsarts van appellante ontving reeds bekend was. Naar het oordeel van de rechtbank is derhalve ook zonder contact met de behandelende sector sprake geweest van een volledig en voldoende medisch onderzoek. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor het oordeel dat appellante de functie van receptionist in verband met haar medische gesteldheid niet zou kunnen verrichten. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat de verklaring van de huisarts onvoldoende onderbouwing van dit standpunt biedt.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij voor meer dan 25 tot 35% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO dient te worden beschouwd.
Gedaagde heeft in hoger beroep het standpunt gehandhaafd dat het bestreden besluit op goede gronden is genomen.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, in vergelijking met de stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten bevat en dit heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch en arbeidsdeskundig onderzoek ten grondslag ligt. Appellante heeft ook in hoger beroep geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij voor meer dan 25 tot 35% arbeids-ongeschikt in de zin van de WAO dient te worden beschouwd. Nu de Raad ook overigens niet is gebleken dat appellante meer beperkt is ten aanzien van het verrichten van arbeid dan door de (bezwaar)verzekeringsarts aangenomen, is de Raad, met inachtneming van de reeds vermelde motivering van de op de in de verwoordingen functiebelasting voorkomende markeringen, van oordeel dat appellante de voor haar door de bezwaar-arbeidsdeskundige geduide functies moet kunnen verrichten.
Gelet op hetgeen appellante in de geduide functies zou kunnen verdienen afgezet tegen haar maatmanloon, heeft gedaagde appellante terecht voor 25 tot 35% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO aangemerkt.
Het vorenstaande brengt mee dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aan-merking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.J. Simon, in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2005.
(get.) H.J. Simon.
(get.) J.J.B. van der Putten.
MH