E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 augustus 2003, nr. SBR 02/1913, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 augustus 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde is verschenen bij M. Florijn, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Aan de aangevallen uitspraak, waarin appellant is aangeduid als eiser en gedaagde als verweerder, ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden:
" Eiser, voorheen werkzaam als monteur, ontving vanaf 18 mei 1998 een uitkering ingevolge de WAO, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Daarnaast had eiser een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW).
Op 7 maart 2001 heeft eiser zich vanuit de WW ziek gemeld met armklachten wegens het scheuren van een spier.
In het kader van de beoordeling van eisers mate van arbeidsongeschiktheid per einde wachttijd heeft de verzekeringsarts eiser op 9 oktober 2001 onderzocht.
In haar rapportage van 31 oktober 2001 heeft de verzekeringsarts opgenomen dat eiser bekend is met een gedeeltelijke WAO-uitkering in verband met rugklachten, diabetes, hoge bloeddruk en een verminderd gehoor. Voorts heeft zij vermeld dat eiser zich vanuit de WW ziek heeft gemeld nadat hij bij een ongeval een spier van zijn rechter bovenarm afscheurde, hetgeen niet meer te behandelen bleek.
Hierdoor is met name de kracht en een deel van de bewegingen van de rechterarm beperkt. Eiser is rechtshandig.
De verzekeringsarts heeft eiser op 9 oktober 2001 onderzocht. Zij heeft blijkens haar rapportage van 31 oktober 2001 en het belastbaarheidspatroon van dezelfde datum ten aanzien van eiser een aantal medische beperkingen aangenomen.
Ter toelichting bij het belastbaarheidspatroon heeft de verzekeringsarts nog opgemerkt dat bij het zitten, staan en lopen afwisseling belangrijk is en eiser beperkt is in het hand- en vingergebruik van zijn rechterarm. De kracht in eisers rechter bovenarm is verminderd en het maken van draaibewegingen vanuit zijn rechter elleboog, zoals schroeven draaien, is beperkt. Eiser wordt in staat geacht te werken zonder urenbeperking, maar dient wel vaste regelmaat in de dag te hebben gezien zijn diabetes. De verzekeringsarts heeft eisers beperkingen weergegeven in het belastbaarheidspatroon van 31 oktober 2001. Zij acht geen medische reden meer aanwezig voor een urenbeperking. Wel is het volgens de verzekeringsarts belangrijk dat eiser gezien zijn diabetes een vaste regelmaat in de dag heeft. Om die reden mag hij geen wisseldiensten doen.
De arbeidsdeskundige heeft in haar rapport van 9 januari 2002 een aantal functies geselecteerd die naar haar mening passend zijn voor eiser. Op basis van de functies bankbediende, naaister/stikster meubelkleding en confectienaaister heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 37,3% hetgeen leidt tot een indeling van eiser in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%.
Bij besluit van 5 maart 2002 heeft verweerder eisers WAO-uitkering per
4 april 2001 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 6 maart 2002 heeft verweerder eiser meegedeeld dat zijn
WAO-uitkering gelet op het onderzoek van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige per 1 april 2002 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 8 april 2002 bezwaar aangetekend.
Op 18 juli heeft een hoorzitting plaatsgevonden waar eiser zijn bezwaar heeft toegelicht. Daarbij was de bezwaarverzekeringsarts aanwezig. Tijdens de hoorzitting heeft eiser de bezwaarverzekeringsarts toestemming gegeven om informatie op te vragen bij de behandelend neuroloog en zijn huisarts.
Op basis van dossierstudie en de hoorzitting en met inachtneming van de ontvangen schriftelijke informatie van de huisarts van eiser, J.H.N.A. Kleynen,
d.d. 23 juli 2002, en van de neuroloog, W.A. Vliegenthart, d.d. 1 augustus 2002, heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn medisch onderzoeksverslag van
9 augustus 2002 postlaminectomiesyndroom, diabetes mellitus met neuropathie, verhoogde bloeddruk en verscheuring van de rechter bicepspees als diagnose gesteld. Volgens de bezwaarverzekeringsarts heeft de primaire verzekeringsarts bij de vaststelling van de belastbaarheid in voldoende mate rekening gehouden met de rugklachten, de verminderde functie van de rechterhand (met name de kracht;
de verfijnde motoriek is niet gestoord) en de diabetes mellitus van eiser. De klacht dat hij overdag regelmatig spontaan in slaap valt heeft eiser volgens de bezwaarverzekeringsarts niet eerder geuit.
Hiervoor is geen afdoende medisch objectiveerbare verklaring gevonden. Uitgaande van de voorwaarden die zijn vastgelegd in de standaard urenbeperking bestaat er naar de mening van de bezwaarverzekeringsarts geen reden om een urenbeperking aan te nemen. Er is immers geen sprake van een beperking in de aanwezigheid op de werkplek vanwege een noodzakelijke behandeling, er is geen energetische beperking zolang er passend werk wordt geboden en er is geen reden om een urenbeperking aan te nemen vanuit preventief oogpunt. Met betrekking tot de met een asterisk gemarkeerde punten in de verwoordingen functiebelasting van twee aan eiser voorgehouden functies merkt de bezwaarverzekeringsarts op dat eiser voor de functie bankbediende een toetsenbord moet kunnen bedienen, hetgeen geen extra belasting van de bicepspees geeft en dus mogelijk is, en dat eiser voor de functie naaister/stikster elastische stof onder de naaimachine moet doorhalen, hetgeen mogelijk moet zijn omdat hiervoor geen bijzondere knijpkracht of wringkracht nodig is. De bezwaarverzekeringsarts heeft geconcludeerd dat er geen medische argumenten zijn om af te wijken van de visie van de primaire verzekeringsarts.
Op basis van die rapportage heeft verweerder bij het thans bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen het besluit van 6 maart 2002 ongegrond verklaard.
In beroep heeft eiser gesteld dat hij niet in staat is om te werken omdat hij in wisselende staten verkeert. Volgens eiser voelt hij zich het ene moment redelijk goed en het andere moment slecht. Hij heeft een hernia, diabetes en bloedvatvernauwing. Daardoor heeft eiser pijn, is oververmoeid en valt gewoon in slaap tijdens de dag. De rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen laten naar de mening van eiser slechts een momentopname zien en geven onvoldoende inzicht in zijn gezondheidstoestand."
De rechtbank heeft vervolgens als volgt geoordeeld:
" Gelet op de beschikbare medische gegevens, waaronder met name de rapportages van de verzekeringsarts van 31 oktober 2001 en van de bezwaarverzekeringsarts van 9 augustus 2002, ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder niet te volgen in diens standpunt dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 1 april 2002 in voldoende mate met zijn beperkingen rekening is gehouden. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat uit de rapportages van deze artsen blijkt dat deze aandacht hebben besteed aan eisers klachten en dat voor eisers standpunt dat bij hem verdergaande beperkingen voor het verrichten van arbeid moeten worden aangenomen dan thans is geschied, onvoldoende steun is te vinden in de van zijn behandeld artsen afkomstige medische informatie.
Nu de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapportage van 9 augustus 2002 heeft aangegeven op grond van welke overwegingen hij met de verzekeringsarts van mening is dat de aan eiser voorgehouden functies, ondanks de overschrijdingen op enkele aspecten, in overeenstemming zijn met de belastbaarheid, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat eiser op de in geding zijnde datum niet in staat kon worden geacht die functies uit te oefenen.
De door eiser aangevoerde bezwaren kunnen dan ook niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Aangezien ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, komt het beroep voor ongegrondverklaring in aanmerking. "
De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en maakt de daartoe gebezigde overwegingen tot de zijne. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, vergeleken met de grieven in eerste aanleg, geen nieuwe elementen en heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Het hoger beroep is dan ook vergeefs ingesteld.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Daarom dient als volgt te worden beslist.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.J. Simon in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2005.
(get.) J.J.B. van der Putten