E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. J.D. Boetje, advocaat te ’s-Gravenhage, op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 20 augustus 2003, nummer AWB 03/282 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 augustus 2005, waar appellant en zijn gemachtigde niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Appellant, geboren in 1953, is op 9 april 1996 uitgevallen in zijn werk als schoonmaker wegens rugklachten. Nadat appellant gedurende 52 weken arbeidsongeschikt was geweest in de zin van de Ziektewet, heeft gedaagde bij besluit van 20 maart 1997 geweigerd appellant ingaande 8 april 1997 uitkeringen krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, op de grond dat de mate van appellants arbeidsongeschiktheid per die datum gesteld diende te worden op minder dan 25 respectievelijk minder dan 15% in de zin van die wetten. Op 2 september 1998 heeft appellant zich vanuit de Werkloos-heidswet opnieuw ziek gemeld met dezelfde klachten. In verband hiermee heeft gedaagde appellant met ingang van 30 september 1998 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Ten behoeve van een herbeoordeling in het kader van de Wet terugdringing beroep op de arbeidsongeschiktheidsregelingen (Wet TBA) is appellant op 9 maart 2001 onderzocht door de verzekeringsarts E. Lentjes. Deze achtte appellant in staat tot het verrichten van rugsparende arbeid. In een formulier FIS va/ad werden de medische beperkingen van appellant aangegeven. De arbeidsdeskundige N.J.P. Goedman heeft vervolgens met behulp van het Functie Informatie Systeem (FIS) als passende functies voor appellant geselecteerd: printplatenmonteur, wikkelaar, naaister-stikster, brugwachter en samensteller metaalproducten. In deze functies kon appellant een zodanig inkomen verwerven, dat het verlies aan verdienvermogen ten opzichte van het voor hem geldende maatmaninkomen 10,38% bedroeg. Bij besluit van 10 april 2002 heeft gedaagde de uitkering van appellant per 12 december 2001 ingetrokken.
Appellant heeft tegen het besluit van 10 april 2002 bezwaar gemaakt. Op 29 mei 2002 is een hoorzitting gehouden. Gedaagdes bezwaarverzekeringsarts P.L.M. Momberg heeft dossierstudie verricht en heeft appellant op het spreekuur van 11 juli 2002 gezien. Zij zag geen aanleiding wijzigingen aan te brengen in de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellant. De bezwaararbeidsdeskundige P.G. Dekker kwam in zijn rapportage van 11 november 2002 tot de slotsom dat van de vijf geselecteerde functies er twee - printplatenmonteur en brugwachter - niet aan de schatting ten grondslag konden worden gelegd, aangezien appellant niet voldeed aan het daarbij behorende vereiste dat hij de Nederlandse taal begrijpend moest kunnen lezen. Op basis van de resterende drie functies bedroeg het arbeidsongeschiktheidspercentage 6,4. Bij beslissing op bezwaar van 10 december 2002, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde vervolgens appellants bezwaar tegen het besluit van 10 april 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat het aantal voor appellant geselecteerde functies te gering is, omdat de functies van wikkelaar en samensteller vrijwel identiek zijn. Bovendien zou het slechts om modellen gaan en niet om reële in het bedrijfsleven voorkomende functies. Ten gevolge van zijn lage vooropleiding acht appellant zich voorts niet in staat om werkschema’s uit te voeren en is hij aangewezen op mondelinge instructie. Ten slotte herhaalt appellant de in beroep aangevoerde medische bezwaren die aan het verrichten van het werk als stikker in de weg zouden staan.
De Raad overweegt als volgt.
In het verweerschrift van 20 januari 2004 heeft gedaagde op overtuigende wijze aangetoond dat er wezenlijke verschillen qua functie-inhoud en -belasting bestaan tussen de functies van samensteller (FB code 8463) en wikkelaar (FB code 8525). Met betrekking tot de vooropleiding van appellant heeft gedaagde aangegeven dat appellant in Turkije de lagere school met goed gevolg heeft afgerond, dat hij weliswaar de Nederlandse taal matig beheerst, maar dat communicatie en conversatie heel goed mogelijk zijn, alsmede dat appellant sinds zijn komst naar Nederland in 1989 steeds gewerkt heeft. Daarbij wordt erop gewezen dat voor het verrichten van de bij de functies behorende werkzaamheden slechts bescheiden administratieve vaardigheden vereist zijn. Gedaagde heeft voorts een uiteenzetting gegeven over de systematiek en werking van het FIS en de wijze, waarop de daarin voorkomende functies verzameld zijn. De Raad onderschrijft het door gedaagde gevoerde verweer.
Met betrekking tot appellants grief dat de functie van stikker niet passend voor hem is, omdat hij niet langer dan een half uur achtereen kan zitten, merkt de Raad op dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts hun oordeel mede hebben gebaseerd op de informatie van de behandelend neuroloog van appellant. De Raad stelt ten slotte vast dat appellant deze grief niet met (aanvullende) gegevens van behandelend medici heeft geadstrueerd.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.J. Simon in tegenwoordigheid van J.J.B. van der Putten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 9 september 2005.
(get.) J.J.B. van der Putten.