ECLI:NL:CRVB:2005:AU2404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2578 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.I. 't Hooft
  • A.H. Polderman-Eelderink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling aanvraag vervoersvoorziening WVG en medische indicatie

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2005, ging het om de aanvraag van een vervoersvoorziening op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). De appellant, die niet verschenen was, had eerder een verzoek ingediend dat was afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Assen bevestigd, waarin de afwijzing van de aanvraag werd gehandhaafd. De Raad baseerde zijn oordeel op de onderzoeksbevindingen van onafhankelijke deskundigen, waaronder W.C.G. Blanken, revalidatiearts, en J.M.E. van Zandvoort, zenuwarts. Deze deskundigen concludeerden dat de appellant, op basis van objectieve medische maatstaven, niet was aangewezen op een handbewogen rolstoel. Ook de geneeskundige van de GGD, J. Dekker, kwam tot dezelfde conclusie. De Raad oordeelde dat er geen medische beperkingen waren die de appellant zouden dwingen tot het gebruik van een vervoersvoorziening. De deskundigen benadrukten dat het toekennen van een verplaatsingsvoorziening zelfs antirevaliderend zou zijn, omdat het de appellant zou aanmoedigen om in zijn huidige ziektegedrag te blijven. De Raad concludeerde dat het essentieel was dat de appellant stappen zette om zijn situatie te verbeteren, met professionele hulp, en dat hij de gedragsbevestigende invloed vanuit zijn gezin diende te overstijgen. De uitspraak van de Raad bevestigde de eerdere beslissing en er werd geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

P R O CE S – V E R B A A L
van de mondelinge uitspraak op 16 augustus 2005 van de
CENTRALE RAAD VAN BEROEP
Enkelvoudige kamer: mr. M.I. 't Hooft, als voorzitter en mr. A.H. Polderman-Eelderink als griffier.
1e zaak, reg. nr 03/2578 WVG:
[appellant], appellant, niet verschenen,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, niet verschenen.
Gelet op de onderzoeksbevindingen, neergelegd in de onder de aan partijen bekende gedingstukken aanwezige rapporten van de onafhankelijke deskundigen W.C.G. Blanken, revalidatiearts en J.M.E. van Zandvoort, zenuwarts, oordeelt de Raad dat appellant, beschouwd naar objectief medische maatstaf als vereist ingevolge artikel 1, eerste lid, onder a van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), juncto artikel 1.2, eerste lid onder b van de op die wet gebaseerde gemeentelijke verordening, niet is aangewezen op een handbewogen rolstoel. Ook de betrokken geneeskundige van de GGD, J. Dekker, komt tot die slotsom.
Blijkens de hiervoor genoemde eenduidige en zorgvuldig onderbouwde medische rapporten heeft appellant, objectief medisch bezien, geen somatische en/of psychiatrische beperking als gevolg van ziekte of gebrek waardoor hij ten tijde in geding zou zijn aangewezen op een voorziening om zich binnen- en buitenshuis te verplaatsen.
Terecht derhalve heeft de rechtbank Assen bij de aangevallen uitspraak van 14 april 2003 de in het bestreden besluit van 19 augustus 2002 gehandhaafde afwijzing in stand gelaten.
Dit klemt temeer, nu de beide onafhankelijke deskundigen unaniem benadrukken dat een verplaatsingsvoorziening niet geïndiceerd is (en zelfs antirevaliderend werkt omdat appellant daardoor in zijn ziektegedrag wordt gesterkt) en dat essentieel is dat appellant stappen zet om (met professionele hulp) de gedragsbevestigende invloed vanuit het gezin te ontstijgen.
De Raad heeft, uitgaande van het toepasselijk toetsingskader bij en krachtens de Wvg, in hetgeen namens appellant -bij wijze van herhaling van het gestelde in eerste aanleg en in het vorige geding bij de Raad (reg.nr 02/1811 WVG)- is aangevoerd, geen aanknopingspunt gevonden voor een ander oordeel en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Raad beslist als volgt.
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 16 augustus 2005.
De plv griffier. De fungerend voorzitter.
mr. A.H. Polderman-Eelderink mr. M.I.'t Hooft