ECLI:NL:CRVB:2005:AU2435
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake looncontrole en toepassing Fooienbesluit
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. Appellante, vertegenwoordigd door mr. G.B. de Jong, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van 21 juli 2004, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de toepassing van het Fooienbesluit en de opgelegde boetes naar aanleiding van een looncontrole door gedaagde. Tijdens de looncontrole constateerde de looninspecteur dat appellante het Fooienbesluit onjuist had toegepast en dat er documenten ontbraken in de loonadministratie. Gedaagde legde daarop correctie- en boetenota's op over de jaren 1995 tot en met 1998, waarbij het anoniementarief werd toegepast. In het bestreden besluit van 2 november 2001 werd besloten om de opgelegde correcties en boetes gedeeltelijk te verlagen.
Tijdens de zitting op 23 juni 2005 verklaarde gedaagde dat het anoniementarief niet langer werd gehandhaafd, wat leidde tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking kwamen. De Raad oordeelde dat appellante geen belang meer had bij de beoordeling van haar stelling over de ontbrekende documenten, aangezien het anoniementarief niet meer van toepassing was. De Raad volgde appellante niet in haar stelling dat gedaagde onvoldoende had gemotiveerd waarom gebruik was gemaakt van anonieme getuigen, omdat de opgelegde nota's niet op deze verklaringen waren gebaseerd.
De Raad oordeelde dat gedaagde terecht opzet of grove schuld had aangenomen, omdat appellante op onjuiste wijze het Fooienbesluit had toegepast. De Raad benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is om bij twijfel over de loonopgaveverplichting informatie bij gedaagde op te vragen. De opgelegde boetes van 25% werden als voldoende gemotiveerd beschouwd. De Raad besloot gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 644,-- in zowel de eerste aanleg als in hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 1 september 2005, waarbij de Centrale Raad van Beroep de eerdere uitspraak vernietigde en gedaagde opdroeg een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante.