ECLI:NL:CRVB:2005:AU2440
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verplichtstelling van bedrijfsleidster tot sociale verzekeringen en loon in natura
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante, vertegenwoordigd door mr. G.B. de Jong, tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem. De rechtbank had op 21 juli 2004 geoordeeld dat de correctie- en boetenota's, opgelegd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde), terecht waren. Deze nota's waren het gevolg van een looncontrole over de jaren 1997 en 1998. Appellante betwistte de verplichtstelling van haar bedrijfsleidster, [betrokkene], als verplicht verzekerd onder de werknemersverzekeringswetten en de kwalificatie van een woning als loon in natura.
Tijdens de zitting op 23 juni 2005 verklaarde gedaagde dat het anoniementarief niet langer werd gehandhaafd, wat leidde tot de vernietiging van de eerdere uitspraak. De Raad overwoog dat er onvoldoende bewijs was dat [betrokkene] sinds juni 1997 als beherend vennoot van appellante was aangemerkt. De Raad concludeerde dat [betrokkene] als bedrijfsleidster werkzaam was en dat de woning, die aan haar ter beschikking was gesteld, terecht als loon in natura werd aangemerkt.
De Raad oordeelde dat gedaagde in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld, met een totaalbedrag van € 1.288,-- voor zowel de eerste aanleg als het hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 september 2005, waarbij de Raad de eerdere beslissing van de rechtbank vernietigde en gedaagde opdroeg opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante.