ECLI:NL:CRVB:2005:AU2534
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- D.J. van der Vos
- G.J.H. Doornewaard
- Rechtspraak.nl
Weigering WAO-uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellant, die medisch gezien in staat wordt geacht om zijn eigen werk bij een andere werkgever te verrichten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die het bezwaar van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. Appellant, die als allround timmerman werkzaam was, had in april 2000 zijn werk neergelegd vanwege psychische klachten. Het Uwv had in 2001 vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedroeg, en weigerde hem een uitkering op grond van de WAO.
De Raad overweegt dat de verzekeringsartsen van het Uwv tot de conclusie zijn gekomen dat appellant medisch gezien geschikt is voor het verrichten van zijn eigen werk, zij het bij een andere werkgever. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en dat het inwinnen van een medisch deskundigenadvies niet noodzakelijk is. Appellant heeft geen nieuwe medische stukken overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
De Raad concludeert dat de rechtbank in haar uitspraak onvoldoende aandacht heeft besteed aan de geschiktheid voor het eigen werk, maar ziet hierin geen reden om het hoger beroep van appellant te honoreren. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellant voldoet aan de criteria voor geschiktheid voor zijn eigen werk, ondanks zijn psychische klachten. De Raad wijst erop dat de arbeidsdeskundige de belasting van het eigen werk van appellant heeft vergeleken met zijn belastbaarheid, en dat er geen bewijs is dat appellant bij een andere werkgever een aanzienlijk lager loon zou ontvangen. De Raad besluit dat het hoger beroep niet kan slagen en bevestigt de aangevallen uitspraak.