ECLI:NL:CRVB:2005:AU2790

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4367 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
  • J.W. Schuttel
  • M.S.E. Wulffraat-van Dijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-uitkering van een centrale verwarmingmonteur met hartklachten

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de WAO-uitkering van een centrale verwarmingmonteur die uitviel met hartklachten. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank, betoogde dat zijn rugklachten ten onrechte niet waren meegenomen in de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 augustus 2005, waarbij de appellant in persoon aanwezig was en de gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. J.J. Grasmeijer van het Uwv.

De Raad overweegt dat de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard en dat het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad merkt op dat de informatie die de appellant ter zitting heeft verstrekt over zijn ziekmelding in 2004 niet relevant is voor de beoordeling van zijn gezondheidssituatie op 21 mei 2002. De gemachtigde van de gedaagde heeft wel toegezegd dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid van de appellant zal worden onderzocht, maar dit heeft geen invloed op de huidige uitspraak.

De Raad bevestigt dat het bestreden besluit is gebaseerd op een zorgvuldig medisch onderzoek. De door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen zijn niet onderbouwd door objectieve medische gegevens van de appellant. De Raad concludeert dat de schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid, die is vastgesteld op 25 tot 35%, juist is en dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit stand kan houden. Het hoger beroep van de appellant wordt dan ook afgewezen.

Uitspraak

03/4367 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Gravenhage op
23 juli 2003 (reg. nr.: AWB 03/46) tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 januari 2005 heeft gedaagde een nadere toelichting gegeven.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 3 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen, en waar namens gedaagde is verschenen mr. J.J. Grasmeijer, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam als centrale verwarmingmonteur voor 38 uur per week. Op 22 mei 2001 is hij uitgevallen met klachten van het hart- en vaatstelsel. Na medisch onderzoek heeft verzekeringsarts M.J.M.G. Vandenbroeck, mede op basis van informatie van de behandelend specialisten van appellant, een Functionele Mogelijkheden Lijst ingevuld en een Kritische Functionele Mogelijkheden lijst opgesteld. Arbeidsdeskundige R. de Vos heeft op basis hiervan uit het CBBS functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant bij het einde van de wachttijd van 52 weken berekend op ongeveer 32%. Bij besluit van 6 mei 2002 heeft gedaagde appellant per
21 mei 2002 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 6 mei 2002 gemaakte bezwaar is hij onderzocht door bezwaarverzekeringsarts M. Keus, die de door Vandenbroeck vastgestelde beperkingen op de aspecten buigen, torderen, knielen of hurken en geknield of gehurkt actief zijn aanscherpte. Op grond daarvan heeft bezwaararbeidsdeskundige L. Lind de functie van machinebediende voor appellant niet passend geacht. Het vervallen van deze functie had echter geen invloed op de arbeidsongeschiktheidsklasse. Bij besluit van 6 december 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Appellant stelt zich ook in hoger beroep op het standpunt dat hij wegens zijn beperkingen niet kan werken. Zijn rugklachten zouden ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten.
De Raad overweegt het volgende.
Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep is aangevoerd, geeft de Raad geen aanleiding de aangevallen uitspraak rechtens voor onjuist te houden.
Naar het oordeel van de Raad berust het bestreden besluit op een zorgvuldig medisch onderzoek. De Raad ziet geen aanleiding voor twijfel aan de door de bezwaarverzekeringsarts van gedaagde voor appellant vastgestelde beperkingen. Aan appellants subjectieve mening dat hij ten tijde in geding meer beperkt was dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen, gaat de Raad voorbij, nu die mening niet wordt onderbouwd door enige objectief medische informatie.
De schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berust op de functies confectie-/meubel-/dekkledennaaister (Sbc-code 272040), wikkelaar (Sbc-code 267050) en elektronica monteur (Sbc-code 267040). De aanvaardbaarheid van de blijkens de functiebelastingen in deze functies mogelijk voorkomende overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant acht de Raad in de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige Lind en de daarop door bezwaararbeidsdeskundige
J. Noordermeer in zijn rapportage van 19 januari 2005 gegeven aanvulling ten aanzien van de niet-matchende punten voldoende toegelicht.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit stand kan houden. Het hoger beroep slaagt dan ook niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor dit geding ten overvloede merkt de Raad nog op dat hetgeen appellant ter zitting van de Raad heeft verteld met betrekking tot zijn ziekmelding vanuit de Werkloosheidswet in het voorjaar van 2004 in het onderhavige geding, dat betrekking heeft op de gezondheidssituatie van appellant op 21 mei 2002, geen rol kan spelen. De gemachtigde van gedaagde heeft ter zitting wel toegezegd dat zij zal laten onderzoeken in hoeverre deze toegenomen arbeidsongeschiktheid van invloed is op de WAO-uitkering van appellant.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 september 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.
GdJ