ECLI:NL:CRVB:2005:AU2923
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J. Janssen
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De herziening betreft de wijziging van de mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% naar 15-25%, met ingang van 6 februari 2002. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 5 augustus 2005, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door mr. H. Martens en gedaagde door mr. H. van Wijngarden.
De Raad overweegt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op een toereikend medisch onderzoek. Appellant heeft geen objectieve medische gegevens ingebracht die de conclusies van de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts in twijfel trekken. De Raad stelt vast dat de subjectieve ervaringen van appellant met zijn klachten niet bepalend zijn voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad bevestigt het oordeel van de rechtbank dat er geen grond is om aan te nemen dat de belastbaarheid van appellant op de datum in geding is overschat.
De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2003, waarin het inleidend beroep van appellant ongegrond werd verklaard, wordt door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak is gedaan door mr. J. Janssen, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, en is openbaar uitgesproken op 16 september 2005.