ECLI:NL:CRVB:2005:AU2927
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- C.M. van Wechem
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van onkostenvergoedingen als loon door de Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. S.C. Donker van Ernst & Young Belastingsadviseurs, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had geoordeeld dat de door appellante, een onderneming, aan haar werknemers uitbetaalde vaste onkostenvergoedingen onvoldoende waren onderbouwd en dat deze vergoedingen als loon moesten worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 juni 2005, waarbij appellante werd bijgestaan door P.I.T. Sassen en medewerkers A. van Es en M. Hendriksen. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, was niet vertegenwoordigd.
De Raad heeft vastgesteld dat de onkostenvergoedingen die aan de werknemers zijn uitbetaald, niet als reële kosten zijn aangemerkt, maar als looncomponenten. Dit oordeel is gebaseerd op de bevindingen van een looncontrole die in oktober 2002 bij de rechtsvoorgangster van appellante heeft plaatsgevonden. De Raad concludeert dat zowel de werkgever als de werknemers zich bewust waren van de bovenmatigheid van de vergoedingen, wat betekent dat brutering van deze vergoedingen gerechtvaardigd was. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat de vergoedingen niet bovenmatig waren en dat er geen bewustzijn was van de bovenmatigheid, verworpen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat appellante niet in staat is geweest om een deugdelijke onderbouwing van de onkostenvergoedingen te geven. De Raad heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel afgewezen, omdat de vergoedingen bij andere bedrijven niet vergelijkbaar waren. De Raad heeft geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 september 2005, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.