ECLI:NL:CRVB:2005:AU3033

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3574 NABW + 04/3575 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.M.A. van der Kolk-Severijns
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens onvoldoende informatie over levensonderhoud

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo. De intrekking vond plaats op basis van het niet tijdig verstrekken van gevraagde inlichtingen over de financiële situatie van appellanten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellanten werden bijgestaan door hun advocaat, mr. A.C.J. Lina. De rechtbank Roermond had eerder het beroep van appellanten ongegrond verklaard, wat hen noopte tot hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat gedaagde appellanten op 15 juli 2003 had verzocht om voor 29 juli 2003 aanvullende gegevens te verstrekken met betrekking tot hun aanvraag om bijstandsuitkering. Dit verzoek was noodzakelijk om te kunnen beoordelen of appellanten recht hadden op bijstand, vooral in het licht van de eigendom van een Mercedes-Benz die in het geding was. Appellanten stelden dat zij alle gevraagde informatie hadden verstrekt, maar de Raad oordeelde dat de overgelegde gegevens onvoldoende waren om aan te tonen hoe zij in hun levensonderhoud hebben voorzien in de periode voorafgaand aan de aanvraag.

De Raad concludeerde dat gedaagde terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat appellanten niet voldaan hadden aan de wettelijke vereisten. Het hoger beroep van appellanten werd afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/3574 NABW
04/3575 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], appellant, en [appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 mei 2004, reg.nr. 04/71 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is - gevoegd met de zaak met het reg.nr. 04/3576 NABW - behandeld ter zitting van 9 augustus 2005. Daar zijn appellanten in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.V.T.E. van der Woning, kantoorgenoot van mr. Lina, en heeft gedaagde zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F.M. Brouns, werkzaam bij de gemeente Venlo. In de zaak met het reg.nr. 04/3576 NABW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 11 juli 2003 heeft gedaagde het recht op uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) van appellante met ingang van 1 september 2002 ingetrokken wegens het niet binnen de bij besluit van 11 november 2002 daarvoor gestelde termijn verstrekken van de door gedaagde gevraagde inlichtingen over een op 26 september 2002 voor € 27.000,-- bij een garagebedrijf te Venlo te koop staande Mercedes-Benz, waarvan de garagehouder [naam garagehouder] op die datum verklaarde dat appellant de eigenaar was.
Op 23 juni 2003 hebben appellanten een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Omdat niet alle voor de afhandeling van de aanvraag benodigde gegevens aanwezig waren, is aan appellanten bij brief van 15 juli 2003 verzocht alsnog de in die brief genoemde gegevens vóór 29 juli 2003 te verstrekken. Daarbij is er op gewezen dat de aanvraag niet in behandeling zal worden genomen als deze gegevens niet of niet tijdig worden verstrekt.
Op 30 juli 2003 heeft gedaagde besloten de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet te behandelen, omdat appellanten niet binnen de gestelde termijn de aanvraag met alle gevraagde gegevens hebben aangevuld.
Bij besluit van 9 december 2003 heeft gedaagde de bezwaren van appellanten tegen het besluit van 30 juli 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 9 december 2003 ongegrond verklaard.
De Raad heeft in hetgeen van de zijde van appellanten in hoger beroep is aangevoerd geen aanleiding gevonden de aangevallen uitspraak voor onjuist te houden. Daartoe overweegt hij het volgende.
Artikel 4:5, eerste lid, van de Awb (tekst tot 1 juli 2004) bepaalt dat indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Gedaagde heeft appellanten op 15 juli 2003 verzocht om vóór 29 juli 2003 gegevens te verstrekken omtrent - thans nog van belang - de aanschaf en financiering van de hiervoor bedoelde Mercedes-Benz, alsmede bewijsstukken waaruit blijkt op welke wijze zij in de periode vanaf november 2002 tot de datum van de aanvraag in de noodzakelijke kosten van het bestaan hebben voorzien.
Appellanten zijn van oordeel dat zij voorzover mogelijk alle door gedaagde gevraagde gegevens hebben overgelegd. Naar de mening van appellanten blijkt uit de op 12 september 2003 overgelegde verklaring van de eerdergenoemde [naam garagehouder] - waarin deze thans stelt dat hij de eigenaar van de Mercedes Benz is - en uit de overgelegde informatie van de RDW, dat de auto in geding nooit op naam van [appellant] heeft gestaan. Voorts blijkt uit de overgelegde verklaring van 21 juli 2003 en bankafschriften van [dochter], een dochter van appellanten, dat deze in de periode in geding appellanten financieel heeft bijgestaan door onder meer de vaste lasten van appellanten voor haar rekening te nemen en een bedrag van € 3.712,02 van haar spaarloonrekening naar haar betaalrekening over te schrijven ten behoeve van appellanten.
De Raad stelt allereerst vast dat gezien de onduidelijkheid die er bestond omtrent de eigendom van de Mercedes-Benz en de waarde die deze auto vertegenwoordigde, gedaagde zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de gevraagde bewijsstukken noodzakelijk zijn om het recht op bijstand te kunnen vaststellen. De Raad is van oordeel dat met de door appellanten overgelegde gegevens is aangetoond dat de auto ná 25 november 2002 niet op naam van [appellant] heeft gestaan, echter uit deze gegevens blijkt geenszins dat in de periode voorafgaande aan laatstgenoemde datum de bedoelde Mercedes niet het eigendom van appellant was.
Anders dan appellanten is de Raad voorts van oordeel dat met de door de dochter van appellanten afgelegde verklaring, die slechts is onderbouwd met bankafschriften waarop afschrijvingen te zien zijn betreffende vier maanden huur aan Woningstichting Venlo Blerick en één maand gas- en electriciteit aan Essent en de enkele overschrijving van een bedrag van de spaarloon- naar de betaalrekening, onvoldoende is aangegeven op welke wijze appellanten in de periode voorafgaande aan de aanvraag - te weten de periode van november 2002 tot 23 juni 2003 - in hun levensonderhoud hebben voorzien.
Op grond van het vorenstaande komt de Raad dan ook tot de conclusie dat gedaagde bevoegd was de aanvraag van 23 juni 2003 buiten behandeling te laten. De Raad ziet geen grond om te oordelen dat gedaagde niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken.
Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 20 september 2005.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.
(get.) P.C. de Wit.
MvK31085