E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 24 mei 2004, reg.nr. 04/72 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is - gevoegd met de zaken met de reg.nrs. 04/3574 en 04/3575 NABW - behandeld ter zitting van 9 augustus 2005. Daar is appellante in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.V.T.E. van der Woning, kantoorgenoot van mr. Lina, en heeft gedaagde zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F.M. Brouns, werkzaam bij de gemeente Venlo. In de zaken met de reg.nrs. 04/3574 en 04/3575 NABW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving sedert 1998 een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor een alleenstaande. Appellante heeft aan gedaagde opgegeven dat sinds 5 maart 2002 haar ex-man [ex-man] (hierna: [ex-man]) weer bij haar woont.
In door de Regiopolitie Limburg-Noord opgemaakte processen-verbaal van 26 september 2002 en 22 november 2002 is aangegeven dat op 26 september 2002 bij een garagebedrijf te Venlo een Mercedes-Benz te koop stond voor € 27.000,--. Deze auto droeg geen officiële kentekenplaat doch was voorzien van een witte plaat met de tekst "[kenmerk]" en behoorde volgens de verklaring van de garagehouder A. Gubbels toe aan [ex-man].
Gedaagde heeft naar aanleiding van deze informatie het recht op bijstand van appellante bij besluit van 11 november 2002 met toepassing van artikel 69, eerste lid, van de Abw met ingang van 1 september 2002 opgeschort. Daarbij is appellante in de gelegenheid gesteld op 18 november 2002 alsnog gegevens en bewijsstukken over te leggen betreffende de Merecedes-Benz, zoals onder meer aankoopbewijs, gegevens betreffende de financiering en kentekenbewijzen. Tegen het besluit van 11 november 2002 is geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 11 juli 2003 heeft gedaagde met toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw het recht op bijstand van appellante met ingang van 1 september 2002 ingetrokken op de grond dat de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn zijn verstrekt.
Bij besluit van 15 december 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van
11 juli 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak is het tegen het besluit van 15 december 2003 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellante stelt zich op het standpunt dat alle gevraagde gegevens zijn overgelegd, waaruit genoegzaam zou blijken dat de auto in geding niet op naam van [ex-man] heeft gestaan. Zij verwijst hiertoe met name naar een verklaring van Gubbels, overgelegd op 12 september 2003, en naar de tijdens de bezwaarfase overgelegde informatie van de RDW, waaruit blijkt dat vanaf
25 november 2002 de auto in ieder geval niet op naam van [ex-man] heeft gestaan.
De Raad stelt eerst vast dat tegen het met toepassing van artikel 69, eerste lid, van de Abw genomen opschortingsbesluit van 11 november 2002 geen rechtsmiddel is aangewend. Daardoor is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden. Uit de jurisprudentie van de Raad blijkt dat in het kader van de toetsing van een op grond van artikel 69, vierde lid, van de Abw genomen besluit tot intrekking van de uitkering uitsluitend ter beoordeling staat of de betrokkene heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde en voor de bijstandsverlening van belang zijnde informatie te verstrekken, alsmede of er dringende redenen aanwezig zijn om met toepassing van artikel 69, vijfde lid, van de Abw geheel of gedeeltelijk van de intrekking af te zien.
De Raad stelt vast dat appellante de verlangde gegevens niet binnen de door gedaagde geboden hersteltermijn heeft verstrekt. De Raad merkt voorts nog op dat gedaagde bij de heroverweging van het primaire besluit op grond van artikel 69, vierde lid, van de Abw aan de na ommekomst van de hersteltermijn overgelegde gegevens geen betekenis hoeft toe te kennen.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat gedaagde het recht op bijstand van appellante terecht overeenkomstig het imperatieve voorschrift van artikel 69, vierde lid, van de Abw met ingang van 1 september 2002 heeft ingetrokken.
Van dringende redenen om daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien is de Raad niet gebleken.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M.A. van der Kolk-Severijns, in tegenwoordigheid van mr. P.C. de Wit als griffier, en uitgesproken in het openbaar op20 september 2005.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.