ECLI:NL:CRVB:2005:AU3051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5208 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Janssen
  • G.J.H. Doornewaard
  • M.C.M. van Laar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAZ-uitkering en deskundigenoordeel

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAZ-uitkering aan gedaagde door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De weigering was gebaseerd op de conclusie dat gedaagde na de wachttijd per 2 oktober 2000 minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Almelo heeft het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij het Uwv werd veroordeeld tot proceskostenvergoeding.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 28 januari 2005 is gebleken dat het onderzoek niet volledig was, waarna de Raad besloot het onderzoek te heropenen. Een deskundige, psychiater R.P. Soeters, werd benoemd om de situatie van gedaagde opnieuw te beoordelen. Soeters concludeerde dat gedaagde, rekening houdend met haar beperkingen, in staat was om de geselecteerde functies te vervullen.

De Raad heeft de feiten en omstandigheden uit de aangevallen uitspraak als vaststaand aangenomen en oordeelt dat het hoger beroep van het Uwv doel treft. De rechtbank heeft ten onrechte het bestreden besluit niet in stand gelaten. Het inleidend beroep van gedaagde wordt alsnog ongegrond verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

02/5208 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 16 maart 2001 heeft appellant geweigerd aan gedaagde een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toe te kennen, omdat gedaagde na afloop van de wachttijd per 2 oktober 2000 minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 21 augustus 2001, het bestreden besluit, heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen bovengenoemd besluit ongegrond verklaard.
De rechtbank Almelo heeft bij uitspraak van 17 september 2002, nr. 01/774 WAZ, het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd alsmede bepaald dat appellant aan gedaagde het griffierecht dient te vergoeden en appellant veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 322,-.
Appellant heeft op bij beroepschrift van 15 oktober 2002 aangevoerde gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Namens gedaagde heeft mr. A. Bijlsma, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Zwolle, een verweerschrift, gedateerd 25 november 2002, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 28 januari 2005, waar appellant is verschenen bij gemachtigde J. Liesting, werkzaam bij het Uwv, en waar voor gedaagde is verschenen mr. Bijlsma, voornoemd.
Na de behandeling van het geding ter zitting is de Raad gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Ter voortzetting van het onderzoek heeft de Raad bij brief van 17 februari 2005
R.P. Soeters, psychiater, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek.
Soeters, voornoemd, heeft onder dagtekening 13 april 2005 van dat onderzoek verslag uitgebracht.
Bij brief van 8 juli 2005 heeft mr. Bijlsma op dit verslag gereageerd.
Het geding is voortgezet behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 juli 2005, waar appellant is verschenen bij gemachtigde L.A.P. ter Laak, werkzaam bij het Uwv, en waar gedaagde - met schriftelijk bericht - niet is verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die als zodanig zijn vermeld in de aangevallen uitspraak.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat gedaagde, gelet op de bevindingen en conclusies van de door haar geraadpleegde psychiater dr. H.L.S.M. Busard, als neergelegd in diens rapport van 26 juni 2002, op en na
2 oktober 2000 niet in staat is de haar voorgehouden functies te verrichten.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank het commentaar van de bezwaarverzekeringsarts T.E. Greven van 2 augustus 2002 op het rapport van Busard, voornoemd, ten onrechte niet aan Busard heeft voorgelegd, zodat de rechtbank diens standpunt niet volledig heeft kunnen (her)overwegen.
Verder is appellant van mening dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige had dienen te toetsen aan de criteria van de Standaard “Geen duurzaam benutbare mogelijkheden”.
Gedaagde heeft zich, kort weergegeven, gesteld achter het door de rechtbank in de aangevallen uitspraak gegeven oordeel.
Na de behandeling van het geding ter zitting, gehouden op 28 januari 2005, heeft de Raad aanleiding gezien om zelf een deskundige te benoemen. Desgevraagd heeft R.P. Soeters, psychiater, een rapportage uitgebracht.
Soeters onderschrijft het oordeel van de (bezwaar)verzekeringsarts omtrent de belastbaarheid van gedaagde en heeft op de vraag of gedaagde op 2 oktober 2000 in staat was tot het verrichten van de werkzaamheden, verbonden aan de door de arbeidskundige geselecteerde functies, geantwoord dat in de functies rekening is gehouden met de beperkingen van gedaagde.
De Raad overweegt dat in zijn vaste jurisprudentie ligt besloten dat hij het oordeel van de door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen.
Wil er aanleiding bestaan om van deze lijn af te wijken, dan dient er sprake te zijn van bijzondere omstandigheden die dit kunnen rechtvaardigen. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
De Raad merkt hierbij op dat de door hem als deskundige ingeschakelde psychiater Soeters gedaagde heeft onderzocht en dat deze arts beschikte over informatie van de behandelend sector, alsmede over het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde psychiater Busard.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep doel treft en dat de rechtbank ten onrechte het bestreden besluit niet in stand heeft gelaten. Het inleidend beroep van gedaagde moet dan ook alsnog ongegrond worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter, en mr. G.J.H. Doornewaard en mr. M.C.M. van Laar als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Meijer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 september 2005.
(get.) J. Janssen.
(get.) J.E. Meijer.
Gw