ECLI:NL:CRVB:2005:AU3066
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag AOW-uitkering op grond van niet-verzekerd zijn voor de AOW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor een AOW-uitkering door een appellant van Iraakse nationaliteit. De appellant had in mei 2003 een aanvraag ingediend voor een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), maar deze aanvraag werd afgewezen op de grond dat hij nooit verzekerd was geweest voor de AOW. De rechtbank Zutphen had eerder op 24 juni 2004 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant in de periode van zijn aankomst in Nederland in september 1997 tot de inwerkingtreding van de Koppelingswet op 1 juli 1998 niet voldeed aan de vereisten voor ingezetenschap zoals gesteld in de AOW. De rechtbank had overwogen dat de appellant in die periode beschikte over een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, wat resulteerde in een zwakke juridische binding met Nederland. Bovendien was er geen toereikende economische binding, aangezien de appellant slechts een uitkering van de Gemeentelijke Sociale Dienst ontving.
De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de appellant zijn stelling dat hij verzekerd was voor de AOW niet had onderbouwd. De Raad heeft daarom het hoger beroep verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan de appellant. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken na verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.