ECLI:NL:CRVB:2005:AU3070

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6010 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering door niet nakomen inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsuitkering van appellante, die sinds 1 juli 2000 een gedeeltelijk ouderdomspensioen ontving, aangevuld met een uitkering op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 31 oktober 2003 het bezwaar van appellante tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond ongegrond verklaarde. Dit besluit, genomen op 9 mei 2003, beëindigde de bijstandsuitkering van appellante met ingang van 3 april 2003, omdat zij niet voldeed aan haar inlichtingenverplichting.

De aanleiding voor het onderzoek naar de woonsituatie van appellante was een brief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarin werd gewezen op de emigratie van Somalische personen naar Engeland. De afdeling Handhaving van de gemeente Roermond startte een project om de feitelijke woonsituatie van Somalische uitkeringsgerechtigden te onderzoeken. De bevindingen van dit onderzoek, vastgelegd in een rapport van 3 april 2003, leidden tot de conclusie dat appellante niet op het door haar opgegeven adres woonachtig was.

De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de rapportage voldoende grondslag biedt voor de conclusie dat appellante onjuiste informatie heeft verstrekt over haar woonadres. De Raad bevestigt dat appellante niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De Raad komt tot de conclusie dat de beëindiging van de bijstandsuitkering per 3 april 2003 terecht is gebeurd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/6010 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 31 oktober 2003, reg.nr. 03/903 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Offermans, en waar gedaagde niet is verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellante ontving sedert 1 juli 2000 een gedeeltelijk ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), aangevuld met een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw), berekend naar de norm voor een alleenstaande.
Naar aanleiding van een brief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 januari 2003, waarin werd medegedeeld dat de afgelopen jaren veel Somalische personen, en met name vrouwen en kinderen, naar Engeland emigreerden, is door de afdeling Handhaving van gedaagde een project is gestart met als doel een onderzoek in te stellen naar het verblijfadres van Somalische uitkeringsgerechtigden. In dit kader is een nader onderzoek ingesteld naar de feitelijke woonsituatie van appellante. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 3 april 2003. Gedaagde heeft daarop bij besluit van 9 mei 2003 het recht op bijstand van appellante met ingang van 3 april 2003 beëindigd.
Bij besluit van 8 juli 2003 heeft gedaagde het daartegen gerichte bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
8 juli 2003 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad stelt voorop dat - naar vaste rechtspraak - de vraag waar iemand zijn woonadres heeft dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De belanghebbende is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verschaffen aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de vaststelling van (de om-vang van) het recht op bijstand en de voortzetting daarvan.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de inhoud van de rapportage van 3 april 2003, in sa-menhang met de overige gedingstukken, een toereikende grondslag biedt voor de conclusie dat appellante, anders dan zij aan gedaagde heeft opgegeven, ten tijde in geding niet daadwerkelijk woonachtig was op het adres [adres] te [woonplaats].
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Hij voegt daar nog aan toe dat appellante bij geen van de drie afgeleg-de huisbezoeken op het door haar opgegeven woonadres is aangetroffen en dat aan het feit dat appellante in de buurt van dat adres geld opneemt geen doorslaggevende betekenis toekomt.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat appellante ten tijde in geding onjuiste dan wel onvolledige gegevens heeft verstrekt omtrent het adres waar zij in hoofdzaak feitelijk verblijf heeft gehouden en daarmee de ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw op haar rustende inlichtingenverplichting niet naar behoren is nagekomen. Gedaagde heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate appellante ten tijde in geding in omstandigheden verkeerde als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Abw. Gedaagde heeft dan ook terecht het recht op bijstand van appellante met ingang van 3 april 2003 beëindigd.
Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2005.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) M. Pijper.
HE/295