ECLI:NL:CRVB:2005:AU3111
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van betalingsbeslissing door de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep inzake WW-uitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen van 27 februari 2004, waarin de rechtbank oordeelde dat de betalingsbeslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 2 maart 1998, die betrekking had op de WW-uitkering van appellant, binnen de grenzen van het door de LBIO opgelegde beslag bleef. Appellant stelde dat bij het bepalen van de omvang van het beslag geen rekening was gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat in bestuursrechtelijke procedures moet worden uitgegaan van de geldigheid van het beslag, ongeacht de persoonlijke omstandigheden van de appellant.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden bevatten ten opzichte van de eerdere procedure. Hierdoor was er geen noodzaak voor verdere bespreking van deze argumenten. De Raad concludeert dat de uitspraak van de rechtbank bevestigd dient te worden, en er zijn geen termen aanwezig om proceskosten toe te kennen aan appellant.
De uitspraak werd gedaan door mr. M.A. Hoogeveen, met P.W.J. Hospel als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 september 2005. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en handhaaft de betalingsbeslissing van het UWV.