ECLI:NL:CRVB:2005:AU3127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5977 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • C.G. Kasdorp
  • G.L.M.J. Stevens
  • R.P.T. Elshoff
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om erkenning als burgeroorlogsslachtoffer en toekenning van WUBO-uitkering

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1940, een verzoek ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad om erkenning als burgeroorlogsslachtoffer en om toekenning van een WUBO-uitkering, een toeslag en huishoudelijke hulp. Dit verzoek was gebaseerd op psychische klachten die eiseres zou hebben als gevolg van een bombardement op Velp op 17 september 1944, waarbij zij gewond raakte en haar ouders en broer om het leven kwamen. Het verzoek werd aanvankelijk afgewezen omdat de directe betrokkenheid van eiseres bij het bombardement niet kon worden vastgesteld. Na bezwaar werd echter vastgesteld dat eiseres inderdaad direct betrokken was bij het bombardement, maar de verweerster concludeerde dat er geen blijvende invaliditeit was als gevolg van de psychische klachten van eiseres.

De Raad heeft de zaak behandeld op 4 augustus 2005, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. drs. C. Lamphen, en de verweerster door mr. T.R.A. Dircke. De Raad overwoog dat de psychische klachten van eiseres, zoals inslaapproblemen en somberheid, niet duidelijk in verband konden worden gebracht met het bombardement, maar eerder het gevolg waren van een minder gunstig opvoedingsklimaat na de oorlog. De geneeskundig adviseur Koperberg had vastgesteld dat de psychische klachten van eiseres te gering waren om te kwalificeren als blijvende invaliditeit.

Eiseres voerde aan dat zij blijvend psychisch invalide was en verwees naar een rapport van psychiater Van Loon, die stelde dat er sprake was van invaliderend psychisch letsel. Echter, een andere psychiater, Witte, vond geen onderbouwing voor deze diagnose en concludeerde dat er geen psychische stoornissen waren die tot beperkingen in het functioneren van eiseres leidden. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit van de verweerster in stand kon blijven, omdat de adviezen van de geneeskundig adviseur en psychiater Witte goed onderbouwd waren. De Raad verklaarde het beroep ongegrond en kende geen proceskostenvergoeding toe.

Uitspraak

03/5977 WUBO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUBO van de Pensioen-en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerster heeft onder dagtekening 23 oktober 2003, kenmerk JZ/070/2003 ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft mr. drs. C. Lamphen, advocaat te Utrecht, namens eiseres op de in het beroepschrift aangegeven gronden bij de Raad beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft de gemachtigde van eiseres nog een rapport van de psychiater
A.A. van Loon van 16 september 2004 ingezonden, waarop door verweerster is gereageerd met de inzending van een rapport van de psychiater H.S.R. Witte van
24 januari 2005. Vervolgens heeft de gemachtigde van eiseres de reactie van psychiater Van Loon van 25 maart 2005 op het rapport van de psychiater Witte ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 4 augustus 2005, waar namens eiseres mr. drs. Lamphen voornoemd is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoor-digen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, die is geboren [in] 1940, heeft in januari 2002 bij verweerster een verzoek ingediend om erkenning als burgeroorlogsslachtoffer en om toekenning van een toeslag ter verbetering van haar levensomstandigheden, een periodieke uitkering en een voorziening voor huishoudelijke hulp in de zin van de Wet.
Eiseres heeft die aanvraag gebaseerd op haar gezondheidsklachten die haars inziens het gevolg zijn van het meemaken van een bombardement op Velp op 17 september 1944, waarbij zij gewond is geraakt en waarbij haar ouders en broer om het leven zijn gekomen.
Verweerster heeft de aanvraag bij besluit van 11 september 2002 afgewezen, aangezien de directe betrokkenheid van eiseres bij het bombardement niet was komen vast te staan.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerster op basis van nader onderzoek vastgesteld dat eiseres direct betrokken was bij en getroffen is door het bombardement, waarmee is komen vast te staan dat eiseres is getroffen door met krijgsverrichtingen direct verbonden omstandigheden zoals bedoeld in de Wet. Vervolgens heeft de geneeskundig adviseur van verweerster medisch onderzoek verricht naar de psychische en lichamelijke klachten van eiseres. Op basis van diens bevindingen is verweerster tot de conclusie gekomen dat er bij eiseres, als gevolg van het door haar meegemaakte bombardement, geen sprake is van blijvende invaliditeit zoals bedoeld is in de Wet. Bij het bestreden besluit heeft verweerster de gevraagde toeslag, de periodieke uitkering en de bijzondere voorziening daarom afgewezen.
Eiseres kan zich met dit besluit niet verenigen. In beroep heeft zij daartegen aangevoerd dat zij blijvend psychisch invalide is en dat haar invaliditeit kan worden teruggevoerd op het door haar meegemaakte bombardement. Daartoe heeft zij verwezen naar de uitkomst van het onderzoek dat de psychiater Van Loon op haar verzoek heeft verricht. Deze uitkomst houdt in dat er bij haar sprake is van invaliderend psychisch letsel ten gevolge van het bombardement.
De Raad overweegt het volgende.
Voor de beoordeling van de aanspraken die eiseres aan de Wet kan ontlenen dient het bombardement op het ouderlijk huis van eiseres in Velp op 17 september 1944, waarbij haar ouders en broer zijn omgekomen en waarbij eiseres als driejarige gewond is geraakt, in aanmerking te worden genomen.
Verweerster is blijkens het bestreden besluit van opvatting dat bij eiseres sprake is van psychische klachten, bestaande uit inslaapproblemen en preoccupatie met het gemis van haar ouders, gepaard gaande met somberheid. Verweerster heeft evenwel overwogen dat deze klachten niet duidelijk in verband zijn te brengen met het meemaken van het bombardement. Genoemde klachten zijn volgens verweerster met name veroorzaakt door het minder gunstige opvoedingsklimaat waarin eiseres na de oorlog heeft verkeerd. Voorts leveren deze klachten naar de opvatting van verweerster geen beperkingen op in het dagelijks functioneren van eiseres. Verweersters heeft zich daartoe gebaseerd op het aan haar uitgebrachte advies van haar geneeskundig adviseur Koperberg. Deze heeft eiseres op 1 oktober 2003 thuis bezocht, haar medisch onderzocht en uitvoerig met haar gesproken. Voorts heeft hij, alvorens aan verweerster advies uit te brengen over de vraag, of bij eiseres sprake is van blijvende invaliditeit door het meegemaakte bombardement, informatie ingewonnen bij de huisarts van eiseres en bij de cardioloog en internist bij wie eiseres in de voorafgaande jaren onder behandeling was geweest voor haar klachten. Op grond daarvan is hij tot de conclusie gekomen dat er bij eiseres als gevolg van het bombardement en het omkomen van haar ouders en broer bij dit bombardement geen psychisch of lichamelijk letsel is opgetreden dat heeft geleid tot blijvende invaliditeit. De door hem geconstateerde psychische klachten zijn volgens hem te gering voor een dergelijke kwalificatie. Hij acht deze psychische klachten voorts niet een direct gevolg van het omkomen van de ouders van eiseres. De klachten zijn volgens hem wel terug te voeren op haar jeugd die zij na het bombardement noodgedwongen heeft doorgebracht bij haar oom en tante die als haar pleegouders hebben gefungeerd.
De Raad constateert dat de opvatting van verweerster, zoals hierboven weergegeven, in overeenstemming is met dit advies. Aangezien dit advies naar behoren is voorbereid en onderbouwd, geeft dit geen aanleiding om verweersters opvatting voor onjuist te houden.
In hetgeen van de zijde van eiseres in de beroepsfase naar voren is gebracht heeft de Raad evenmin aanleiding gevonden om die opvatting voor onjuist te houden. Psychiater Van Loon heeft op basis van het door haar in augustus 2004 bij eiseres verrichte onderzoek gesteld dat er verschijnselen van depressiviteit en paniek bestaan die beperkingen en een relatief sociaal isolement veroorzaken in een zodanige mate dat bij eiseres sprake is van invaliderend psychisch letsel. Psychiater Witte, die eiseres daarna op verzoek van verweerster psychiatrisch heeft onderzocht, heeft echter geen onderbouwing gevonden voor de door psychiater Van Loon gestelde diagnose op de zogenoemde As I van de DSM-classificatie, te weten: een matig depressieve stoornis en een paniekstoornis. Evenmin zijn door hem andere (psychiatrische) stoornissen aangetroffen die tot bijzondere beperkingen in het functioneren van eiseres leiden. Hij ziet (slechts) een diffuse nervositeit tegen de achtergrond van een affectarme opvoeding. Er is zijns inziens dan ook geen invaliditeit in de zin van de Wet aanwezig.
Nu het oordeel over de aanwezigheid van invaliditeit van de geneeskundig adviseur Koperberg en dat van de psychiater Witte in grote lijnen met elkaar overeen stemmen, kent de Raad geen doorslaggevende betekenis toe aan de conclusies van psychiater Van Loon. Daarbij neemt de Raad de aard van de psychische klachten van eiseres in aanmerking, waaraan door Van Loon en Witte een verschillende betekenis is gehecht, vooral vanwege een verschil in opvatting over hetgeen van iemand van de leeftijd en de sociale achtergrond van eiseres, qua functioneren kan worden verwacht.
De Raad kan, mede gelet op het onderhavige verschil in benadering, in dezen het standpunt van Witte volgen dat het te ver voert, om met inachtneming van de in de psychiatrie te hanteren maatstaven, aan het functioneren van eiseres de kwalificatie van een psychische stoornis te verbinden. Daarnaast merkt de Raad op dat, anders dan waarvan psychiater Van Loon is uitgegaan, in het kader van de Wet de voorwaarde geldt dat het bombardement zelf van invloed moet zijn geweest bij het ontwikkelen van de klachten. Noch Koperberg, noch Witte heeft echter kunnen constateren dat er in betekenende mate een relatie is tussen de klachten van eiseres en het door haar meegemaakte bombardement.
Ten slotte oordeelt de Raad, naar aanleiding van de grief die de gemachtigde van eiseres daarover naar voren heeft gebracht, dat het op zich niet onzorgvuldig is dat de psychiater Witte ten tijde van zijn onderzoek niet beschikte over het opgestelde Sociaal Rapport en het rapport van de psychiater Van Loon. Daartoe overweegt de Raad dat het tot de op Witte als medicus berustende verantwoordelijkheid behoorde om de aan hem voor-gelegde vraagstelling te beantwoorden. Daarbij diende hij de voor hem geldende professionele standaard in acht te nemen. De Raad is niet gebleken dat Witte deze heeft veronachtzaamd door niet de juiste gegevens aan het door hem uit te brengen advies ten grondslag te leggen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de Raad tot de conclusie dat het bestreden besluit in rechte kan standhouden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. G.L.M.J. Stevens en mr. R.P.T. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van P. van der Wal als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 september 2005.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) P. van der Wal.
HD
30.08