ECLI:NL:CRVB:2005:AU3207

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/911 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering en hoofdverblijf van appellant

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor bijstandsuitkering door appellant, die afkomstig is uit Sierra Leone. Appellant had op 26 september 2003 bij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen een aanvraag ingediend voor bijstandsverlening, waarbij hij als woonadres een woning in [woonplaats] had opgegeven. De hoofdbewoner van deze woning was een bevriende landgenoot, Kamara. De aanvraag werd echter afgewezen op basis van het standpunt van gedaagde dat appellant niet feitelijk woonachtig was op het opgegeven adres.

De Raad heeft vastgesteld dat appellant sinds 1 oktober 2003 op het door hem opgegeven adres stond ingeschreven en dat hij bij onaangekondigde huisbezoeken op dat adres werd aangetroffen. Ondanks het ontbreken van een verslag van een huisbezoek op 9 december 2003, waren er wel verslagen van bezoeken op 6 november en 16 december 2003, waaruit bleek dat appellant over administratieve gegevens beschikte. De Raad oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat appellant niet op het opgegeven adres woonde en dat gedaagde onvoldoende onderzoek had gedaan naar de woonomstandigheden van appellant.

De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, werd vernietigd. De Raad verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 23 december 2003. Gedaagde werd opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.288,-- werden begroot, en moest de gemeente Nijmegen het griffierecht van in totaal € 133,-- vergoeden aan appellant.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/911 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. F.A.M. te Braake, advocaat te Goes, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem van
26 januari 2004, reg.nrs. 03/2966 en 03/2967.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 16 augustus 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Te Braake, en waar gedaagde zich niet heeft laten vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Appellant, afkomstig uit Sierra Leone, heeft na zijn verhuizing van Enschede naar [woonplaats] op 26 september 2003 bij gedaagde een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet aangevraagd. Daarbij heeft appellant als zijn woonadres vermeld [adres] te [woonplaats]. De hoofdbewoner van die woning was een bevriende landgenoot van appellant, een zekere Kamara. De echtgenote van appellante verbleef destijds in een asielzoekerscentrum en is niet met appellant meeverhuisd. De relatie tussen beiden zou verbroken zijn.
Namens gedaagde is een onderzoek ingesteld naar de woon- en leefsituatie van appellant. Gelet op de onderzoeksbevindingen is naar de mening van gedaagde niet komen vast te staan dat appellant feitelijk woonachtig was op het door hem opgegeven adres.
Bij besluit van 11 november 2003 heeft gedaagde de aanvraag van appellant afgewezen.
Bij besluit van 23 december 2003 heeft gedaagde het gemaakte bezwaar tegen het besluit van 11 november 2003 ongegrond verklaard. Met ingang van 2 februari 2004 is appellant na verhuizing naar een adres in [woonplaats] bijstand toegekend.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 23 december 2003 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Vaststaat dat appellant sedert 1 oktober 2003 op het door hem opgegeven adres stond ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie en dat er toen geen ander verblijfadres van appellant bekend was. Voorts blijkt uit de beschikbare gegevens dat vanwege gedaagde tot driemaal toe onaangekondigd een bezoek aan de desbetreffende woning is gebracht en dat appellant bij al die gelegenheden steeds in die woning is aangetroffen.
Van het huisbezoek op 9 december 2003 is geen verslag opgemaakt; van de bezoeken op 6 november 2003 en 16 december 2003 daarentegen wel. Uit die verslagen blijkt onder meer dat het gaat om een tamelijk klein appartement, bestaande uit een woonkamer, een slaapkamer met daarin een tweepersoons bed, en een keuken. Appellant heeft aangewezen welke kleding van Kamara en welke kleding van hem was en hij heeft de pan aangewezen waarin hij zijn eten kookte. Appellant beschikte weliswaar op 6 november 2003 niet of nauwelijks over enige administratie, maar bij het huisbezoek op 16 december 2003 is gebleken dat appellant over administratieve gegevens beschikte in een plastic zak met daarin aan hem gerichte poststukken, waaronder ook bankafschriften.
Uit het onderzoek tijdens de huisbezoeken is niet komen vast te staan of appellant nu in de woonkamer (op de bank) dan wel in het tweepersoons bed (in de slaapkamer) sliep en of de vriendin van Kamara met haar kind daar ook nog woonde, dan wel daar slechts op bezoek kwam. Anders dan gedaagde en de voorzieningenrechter van de rechtbank oor-deelt de Raad dat onder de gegeven omstandigheden geen toereikende grondslag aanwe-zig is voor de conclusie dat appellant ten tijde in geding niet zijn feitelijk hoofdverblijf had op het door hem opgegeven adres. Voorzover er bij gedaagde naar aanleiding van de door appellant afgelegde verklaringen nog twijfel bestond omtrent zijn woonadres had dit voor gedaagde aanleiding dienen te vormen voor een nader onderzoek. De Raad sluit overigens niet uit dat in de communicatie tussen de onderzoeksambtenaren en appellant ook diens beperkte kennis van de Nederlandse taal een rol heeft gespeeld. Dat appellant gelet op de omvang en de inrichting van de woning niet op dat adres zou hebben kunnen wonen acht de Raad niet zonder meer aangetoond. Overigens is niet gesteld of anderszins gebleken dat appellant ten tijde in geding een ander woonadres in of buiten de gemeente [woonplaats] had.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt evenals het besluit van 23 december 2003. Gedaagde dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 23 december 2003;
Bepaalt dat gedaagde een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.288,-- te betalen door de gemeente Nijmegen;
Bepaalt dat de gemeente Nijmegen aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 133,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 13 september 2005.
(get). R.H.M. Roelofs.
(get). M. Pijper.
HE/295