ECLI:NL:CRVB:2005:AU3212

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/7377 en 04/7380 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over premies werknemersverzekeringswetten en verblijfsrechtelijke positie van Poolse werknemers

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de premies werknemersverzekeringswetten die ten laste van de gedaagde, een werkgever, zijn opgelegd. De Raad heeft de vraag behandeld of de premies ten onrechte zijn opgelegd en of de Poolse werknemers van de gedaagde ingevolge de Koppelingswet verzekerd zijn. De Raad heeft vastgesteld dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) premies heeft vastgesteld over de jaren 2002 en 2003, maar dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat de betrokken werknemers illegaal werkzaam waren, waardoor zij niet verzekerd zouden zijn.

De rechtbank Alkmaar had eerder geoordeeld dat het UWV nader onderzoek had moeten doen naar de verblijfsrechtelijke positie van de werknemers. De Centrale Raad heeft deze uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het UWV had moeten onderzoeken of de werknemers rechtmatig in Nederland verbleven voordat zij overgingen tot premieheffing. De Raad heeft de besluiten van het UWV vernietigd en het UWV opgedragen opnieuw op de bezwaarschriften van de gedaagde te beslissen. Tevens is het UWV veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 322,--. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werkgevers om de identiteit en verblijfsstatus van hun werknemers vast te stellen en de noodzaak voor het UWV om adequaat onderzoek te doen naar de status van werknemers voordat zij premies opleggen.

Uitspraak

04/7377 en 04/7380 ALGEM
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Bij beroepschriften van 29 december 2004 heeft appellant op bij aanvullende beroepschriften aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Alkmaar op 13 december 2004, kenmerken 04/191 en 04/360, tussen partijen gewezen uitspraken.
Gedaagde heeft geen verweerschriften ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad op 21 juli 2005, waar appellant niet is verschenen en waar als gemachtigde voor gedaagde is verschenen mr. W.J.M. Overtoom, belastingadviseur te Schagen.
II. MOTIVERING
Bij besluiten van 19 maart 2003 en 3 september 2003 heeft appellant ten laste van gedaagde premies ingevolge de werknemersverzekeringswetten vastgesteld over de jaren 2002 en 2003 ter zake van betalingen van gedaagde aan Poolse werknemers. Appellant heeft de bezwaren van gedaagde tegen de genoemde nota’s ongegrond verklaard bij besluiten van respectievelijk 17 december 2003 en 13 januari 2004. Appellant heeft daarbij overwogen dat gedaagde niet middels stukken heeft aangetoond dat de betreffende werknemers illegaal werkzaam zijn geweest zodat zij niet verzekerd zijn ingevolge de Koppelingswet.
Bij de in rubriek I vermelde uitspraken heeft de rechtbank overwogen dat het op de weg van appellant had gelegen nader onderzoek te doen naar de verblijfsrechtelijke positie van de betrokken werknemers. Zij heeft de beroepen van gedaagde tegen voormelde besluiten gegrond verklaard en die besluiten vernietigd. Voorts heeft de rechtbank appellant opgedragen opnieuw op de bezwaarschriften te beslissen, appellant veroordeeld in de door gedaagde gemaakte proceskosten en bepaald dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan gedaagde het betaalde griffierecht vergoedt.
Appellant heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat een werkgever de identiteit van zijn werknemer dient vast te stellen, alsmede diens verblijfsstatus. Voorts heeft appellant gesteld dat gedaagde loonopgaven achterwege had moeten laten, nu gedaagde kennelijk van mening was dat de betreffende personen niet verplicht verzekerd zijn ingevolge de werknemersverzekeringswetten.
De Raad overweegt als volgt.
Onder de gedingstukken bevinden zich door gedaagde ingediende periodieke loonopgaveformulieren betreffende het tijdvak van 1 april 2002 tot en met 31 juli 2003. Gedaagde heeft middels die formulieren maandelijks opgave gedaan van het aan de betreffende Poolse werknemers betaalde loon in de kolom “brutoloon bedrijfstak-regelingen”. In de kolom “brutoloon SV” heeft gedaagde geen bedragen ingevuld. Bovendien bevat elk maandformulier de notitie: “illegale werkn => geen sofinr => geen soc premies”. Anders dan appellant veronderstelt, heeft gedaagde voor de betreffende personen geen opgave gedaan van het loon sociale verzekeringen. Uit de gedingstukken blijkt evenmin dat gedaagde anderszins de werknemers als verplicht verzekerd bij appellant heeft gemeld. Gedaagde heeft voorts afschriften van de (Poolse) paspoorten van de betreffende personen bewaard en desgevraagd in de bezwaarprocedure overgelegd.
Gelet op het voorgaande heeft gedaagde klaarblijkelijk de door appellant bedoelde vaststelling van identiteit en verblijfsstatus verricht en geconcludeerd dat van verzekeringsplicht geen sprake was. In de middels indiening van de maandelijkse loonopgaveformulieren aan appellant daaromtrent gedane mededeling had appellant naar het oordeel van de Raad aanleiding moeten zien onderzoek te doen naar het rechtmatig verblijf van gedaagdes werknemers in Nederland, alvorens tot ambtshalve premieheffing over te gaan. Nu appellant dat heeft nagelaten kunnen de bestreden besluiten geen stand houden.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
De Raad acht termen aanwezig om appellant te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in hoger beroep. Deze worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 322,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een griffierecht van
€ 414,-- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. drs. C.M. van Wechem en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 september 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M. Renden.
JK/2095